Dit wetenschappelijk kader richt zich op de start van kinderen in het basisonderwijs. Deze start verloopt niet voor alle kinderen even soepel. In dit wetenschappelijk kader wordt op basis van een (inter)nationale literatuurstudie en een serie expertbijeenkomsten antwoord gegeven op drie vragen:
- Welke problemen worden gezien bij de start in het basisonderwijs? En bij welke kinderen?
- Wat zijn in grote lijnen oorzaken en verklaringen voor problemen bij de start in het basisonderwijs?
- Wat zijn bevorderende factoren voor een soepele start in het basisonderwijs? Welke maatregelen zijn kansrijk? En wat zijn de voor- en nadelen, opbrengsten en aandachtspunten van de verschillende maatregelen?
Vooraf is goed om op te merken dat een principieel uitgangspunt van het wetenschappelijk kader is dat eventuele problemen ontstaan door of en hoe organisaties en professionals (voor- en vroegschools) aansluiten bij en inspelen op de ontwikkelbehoeften van jonge kinderen en de grote verschillen daarin. Kinderen vormen met andere woorden niet zelf de bron van eventuele problemen bij de start in het basisonderwijs. De auteurs geven verder aan dat er nauwelijks tot geen Nederlands onderzoek is dat goed zicht biedt op de aard, omvang en ernst van problemen bij de start op de basisschool voor (specifieke groepen) kinderen. Daarom hebben de auteurs veel gebruik gemaakt van buitenlands onderzoek.
Welke problemen worden gezien bij de start in het basisonderwijs? En bij welke kinderen?
De start op de basisschool is een grote stap in het leven van jonge kinderen. De meeste kinderen maken deze stap zonder al te veel problemen. Als er problemen zijn, betreft het meestal een tijdelijk wen- of aanpassingsprobleem. Kinderen voelen zich rondom de overgang niet veilig genoeg, welkom of uitgedaagd. Hierdoor kunnen zij (tijdelijk) stress ervaren. De begeleiding door de volwassenen in hun omgeving (ouders, pedagogisch medewerkers en leerkrachten) is niet altijd optimaal.
Volgens de auteurs verloopt de overgang voor een geschatte groep van 10 tot 20 procent van de kinderen minder soepel en zijn de problemen groter en duren ze langer. Deze schatting is gebaseerd op buitenlands onderzoek. Met name voor vier (deels overlappende) groepen kan de start problemen geven: kinderen die geen voorschoolse voorziening hebben bezocht (‘absolute beginners’), kinderen uit de doelgroep van voor- en vroegschoolse educatie, kinderen met extra ondersteuningsbehoeften en kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong.
Wat zijn in grote lijnen oorzaken en verklaringen voor problemen bij de start in het basisonderwijs?
Op basis van literatuurstudie zijn er oorzaken en verklaringen voor problemen aan te wijzen op drie terreinen: 1) de aansluiting tussen thuis en school, 2) de aansluiting tussen voorschoolse voorziening en basisonderwijs en 3) de aansluiting van het basisonderwijs bij de ontwikkelbehoeften van jonge kinderen.
Bij de aansluiting tussen thuis en school gaat het onder meer om de manier waarop kinderen worden opgevoed, het taalaanbod en het niveau van ontwikkelingsstimulering in de thuissituatie. Dit beïnvloedt de ontwikkeling van kinderen en daarmee de mate waarin kinderen aansluiting kunnen vinden bij het aanbod op school. Daarom is het belangrijk dat school rekening houdt met de ervaringen die het kind thuis heeft opgedaan (bijvoorbeeld taal en cultuur). Een voorbeeld: als ouders en kinderen merken dat hun (moeder)taal en cultuur worden geaccepteerd, gewaardeerd en benut in het onderwijs, dan kan dat de start op school versoepelen.
In de aansluiting tussen voorschoolse voorziening en school speelt mee in hoeverre het ontwikkelingsaanbod en het pedagogisch-didactisch handelen op elkaar zijn afgestemd. Afstemming hiervan vergemakkelijkt een ononderbroken ontwikkelproces voor jonge kinderen.
Voor een soepele start op school is het belangrijk dat school aansluit bij de specifieke ontwikkelbehoeften van jonge kinderen. Een deel van de instromende kinderen heeft andere behoeften dan de oudere kinderen. Denk aan rustmomenten, veel behoefte aan beweging, een vrij korte concentratieboog en de behoefte aan emotionele nabijheid van en sociaaltalige interacties met volwassenen. Ook zijn er heel grote verschillen tussen jonge kinderen. Bepaalde kenmerken van het onderwijs, zoals continue instroom van nieuwe kinderen, de groepsgrootte en de beroepskracht/kind-ratio vergemakkelijken dit over het algemeen niet.
Wat zijn bevorderende factoren voor een soepele start in het basisonderwijs? Welke maatregelen zijn kansrijk? En wat zijn de voor- en nadelen, opbrengsten en aandachtspunten van de verschillende maatregelen?
In het document zijn diverse kansrijke maatregelen beschreven op de drie terreinen die een soepele start vergemakkelijken: 1) goede aansluiting tussen thuis en school, 2) goede aansluiting tussen voorschoolse voorziening en basisonderwijs en 3) goede aansluiting tussen school en ontwikkelbehoeften van jonge kinderen. In het rapport zijn deze maatregelen terug te vinden. Met daarbij een beschrijving van de aandachtspunten.
Een aantal maatregelen zijn op basis van onderzoek en expertopinies als bijzonder kansrijk benoemd:
- Het intensiveren van de samenwerking en afstemming tussen professionals en ouders;
- Het inspelen op de taal (en cultuur) van kinderen en hun ouders;
- Het maximaliseren van de groepsgrootte en het verkleinen van de beroepskracht-kindratio in de onderbouw van de basisschool;
- Het samen professionaliseren van de pedagogisch medewerkers uit de voorschoolse voorziening(en) en de groepsleerkrachten 1 en 2 uit het basisonderwijs;
- Het samenvoegen van peuters en kleuters in een instroom- of peuter-kleutergroep.
Voor de toekomst
De auteurs adviseren om eerst onderzoek te doen naar de huidige Nederlandse situatie rondom de start in het basisonderwijs, voordat interventies worden bedacht of aangewezen en beproefd. De meest voor de hand liggende manier om bestaande praktijken te versterken, is volgens de auteurs ontwerponderzoek op koppels van voorschoolse voorzieningen en basisscholen.