WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Algemeen | Publicatiedatum: 2023

Kern

Dit promotieonderzoek beschrijft de uitkomsten van een onderzoek naar de relatie tussen ruimtelijke kenmerken van binnenspeelruimten in kinderdagverblijven, en exploratief en sociaal gedrag van kinderen. Uit een eerste deelstudie, een review van internationale studies, bleek dat onderzoek naar de relatie tussen gedrag van kinderen en de inrichting van de binnenruimte schaars is. De onderzoeken leverden wel interessante uitkomsten op. Het daaropvolgende hoofdonderzoek vond plaats in tien verticale groepen in tien Nederlandse kinderdagverblijven. In totaal 61 kinderen, variërend in leeftijd tussen 11 en 48 maanden, werden op verschillende dagen meerdere keren geobserveerd tijdens vrij spel periodes. Daarbij is onderzocht hoe kinderen de verschillende elementen (tafel, speelplekken, vrije vloer) in de ruimte gebruiken, en welke elementen het meest gebruikt werden. Tegelijkertijd is gekeken voor welke typen spel (samen, alleen, parallel) de onderdelen van de ruimte gebruikt werden.

In dit onderzoek werd onderzocht hoe jonge kinderen de ruimte, en de elementen en spelmaterialen daarbinnen exploreren. Exploratie speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen. Door middel van exploratie verzamelen kinderen informatie en ontwikkelen ze nieuwe vaardigheden. Voor dit onderzoek is een nieuw observatie-instrument ontwikkeld, op basis van het affordantie-concept van James en Eleanor Gibson. Dit concept houdt in dat een voorwerp of een ruimte verschillende gebruiksmogelijkheden biedt die samenhangen met de mogelijkheid van een persoon om ze waar te nemen én de fysieke capaciteit om die mogelijkheden te gebruiken. Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld een stoel andere gebruiksmogelijkheden (affordanties) biedt aan een kruipend kind dan aan een volwassene. Een kruipend kind kan onder de stoel doorkruipen en zich eraan optrekken, dat lukt een volwassene niet. Die kan er weer andere dingen mee zoals erop zitten, hem optillen en verplaatsen.
Het onderzoek vond plaats in tien verticale groepen, verdeeld over tien kinderdagverblijven. Omdat het onderzoek zich richtte op de wijze waarop kinderen tijdens vrij spel zelfstandig de ruimte gebruikten, werden alleen kinderen die zich al zelfstandig konden verplaatsen meegenomen in de analyses. Hun leeftijd varieerde van 11 tot 48 maanden. Elk kind werd op twee verschillende dagen steeds twee keer 5 minuten gefilmd, waarna de beelden steeds per 10 seconden werden geanalyseerd.
Daarbij werd steeds gekeken welke affordanties van verschillende ruimtelijke elementen jonge kinderen exploreren. Zoals tafels, stoelen, kasten, speelplekken, en de vrije vloer. Het bleek dat de vrije vloer, dat is de ruimte waar geen meubels staan en die niet hoort bij een activiteitenplek, het meest gebruikt werd. Dat gebeurde op veel verschillende manieren: om te lopen, rennen, springen, kruipen, stilstaan, zitten of liggen. De vrije vloer werd niet alleen gebruikt om van de ene plek naar de andere te gaan, maar ook voor spelactiviteiten. Bijvoorbeeld om met autootjes rond te rijden, maar ook om met speelgoed te zitten spelen. Toekomstig onderzoek zou kunnen nagaan of het intensieve gebruik van de vloer samenhangt met de behoefte van kinderen aan een groter vrij speeloppervlak, met een tekort aan duidelijke speelplekken of met de behoefte van vooral de jongste kinderen om in het zicht van de pedagogisch medewerker te blijven. Of met een combinatie hiervan. Het meest geconcentreerde spel van de kinderen vond plaats aan de tafels, die in dit onderzoek op kindhoogte waren, en in de activiteitenplekken (huishoek, bouwhoek): kinderen waren hier langer met hetzelfde bezig en meer betrokken dan wanneer ze op de vrije vloer speelden. De conclusie is dat deze, duidelijk herkenbare, plekken belangrijk zijn voor exploratief spel.

Tegelijkertijd werd door middel van de video-observaties onderzocht hoe vaak en op welke plekken de verschillende typen spel (sociaal, alleen, parallel) voorkwamen. Ook werd het gebruik van spelmaterialen geanalyseerd. Daarbij werd per observatiemoment vastgelegd of een kind wel of geen spelmateriaal gebruikte, en of dat gebruik simpel, bijvoorbeeld vasthouden of gooien, of complex, bijvoorbeeld iets bouwen of combineren, was. Vervolgens is onderzocht of er een relatie was tussen de typen spel, de indeling van de ruimte, en het exploreren van spelmateriaal.
Het bleek dat kinderen vooral bezig waren met het complex exploreren van spelmateriaal wanneer ze alleen of naast elkaar (parallel) speelden. Daarbij maakten ze vaak gebruik van tafels, die in dit onderzoek allemaal op kindhoogte waren, maar ook van de verschillende activiteitenplekken. Tijdens sociaal spel, de spelsituaties waarin kinderen zichtbaar met elkaar spelen, waren kinderen vaak met elkaar bezig zonder spelmateriaal te gebruiken. Mogelijk zijn interacties met andere kinderen op deze jonge leeftijd in zichzelf al zo complex, dat het samen gebruiken van speelgoed, en weten welke rol je daarin moet/kunt nemen, te ingewikkeld zijn om zonder begeleiding van een volwassene te kunnen uitvoeren. Tijdens parallel spel kunnen kinderen wel kijken naar elkaar, observeren wat de ander doet en dat imiteren of erop voortborduren, maar zonder zich daarbij ook met elkaar bezig te hoeven houden.
De onderzoeker concludeert dat veel activiteitenplekken, zoals de huishoek en bouwhoek, ingericht zijn om samenspel te ontlokken. Omdat er tijdens vrij spel vooral veel alleen of naast elkaar gespeeld blijkt te worden, is het aan te raden om juist ook plekken te maken die dat alleen of parallel spel mogelijk maken.
De uitkomsten van het onderzoek laten zien dat exploratief en sociaal gedrag van kinderen samenhangt met de inrichting van de binnenruimte. Zo blijken duidelijk herkenbare plekken tot meer geconcentreerd spel te leiden en blijkt de vrije vloer een veelgebruikt onderdeel van de ruimte. Het onderzoek maakt ook duidelijk dat de ruimtelijke omgeving van kinderdagverblijven een meer prominente rol zou moeten spelen in toekomstig onderzoek naar gedrag en ontwikkeling van kinderen.

van Liempd, H. M. J. A. (2018). Exploring childcare spaces: Young children's exploration of the indoor play space in center-based childcare. Utrecht University.