WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Algemeen | Publicatiedatum: 2023

Kern

In dit Franse onderzoek is in drie kinderdagverblijven gekeken naar de invloed van de ruimtelijke indeling in groepsruimten op sociaal gedrag van jonge kinderen. De leeftijd van de kinderen varieerde van 21 tot 36 maanden. Er werd een vergelijking gemaakt tussen het gedrag van kinderen voor en na een aanpassing van de indeling van de ruimte. Daarbij werden de ruimtes afwisselend zo ingedeeld dat kinderen de ruimte niet in zijn geheel konden overzien, en zodanig dat kinderen wel zicht konden houden op de hele ruimte. Als kinderen de ruimten goed konden overzien had dat een positieve invloed op hun sociale gedrag en werd de ruimte meer ten volle benut.

Eerdere onderzoeken (Moore, 1986; Weinstein, 1987) lieten zien dat het belangrijk is om ruimten voor kinderopvang in te delen in meerdere herkenbare speelzones (activiteitenplekken). Maar er was, met name bij jonge kinderen, nog geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen de mate van openheid/geslotenheid van zulke zones en het gedrag van kinderen. De onderzoeksvragen in dit onderzoek luiden samengevat:

  • Leidt een indeling in speelzones zonder visuele barrières ertoe dat kinderen de hele ruimte meer gaan gebruiken omdat ze visueel contact met de pedagogisch medewerker kunnen houden?
  • Bevorderen de open speelzones het sociaal contact met leeftijdgenootjes?
  • Ontstaan er meer conflicten wanneer er wel visuele barrières tussen de speelzones zijn?

Het onderzoek werd uitgevoerd in drie groepsruimten voor 2- tot 3-jarigen, waarbij in totaal 45 kinderen werden geobserveerd met een gemiddelde leeftijd van 27 maanden. Eerst werd elk kind 8 keer gedurende 10 minuten geobserveerd in de bestaande speelruimte. De ruimtes hadden ofwel een open indeling, met verschillende afgebakende speelplekken maar met zulke lage barrières (kleed, lage kast) dat de ruimte voor kind en volwassene helemaal te overzien was, ofwel een gesloten indeling, met hoge barrières, waardoor kind en volwassene elkaar niet overal konden zien. Na deze eerste observaties werd de indeling van de ruimte met gebruik van het bestaande meubilair veranderd. De ‘open’ ruimte kreeg gesloten gedeeltes, de ‘gesloten’ ruimte kreeg juist een open indeling. Nadat kinderen aan deze nieuwe indeling gewend waren, werden alle kinderen opnieuw 8 keer 10 minuten geobserveerd. Tijdens de observaties werd steeds vastgelegd waar het kind zich in de ruimte bevond, wat het deed en met wie het (eventueel) samen was. Uit de analyses van de eerste observaties bleek dat kinderen in de open indeling significant vaker delen van de ruimten gebruikten die verder weg waren van de pedagogisch medewerker. In de gesloten indeling bleven ze dichter in de buurt van de pedagogisch medewerker en liepen de kinderen ook vaker gewoon rond. Ook werd er meer samenspel met andere kinderen gezien in de ruimte met de open indeling.

In een aanvullende deelstudie werd vervolgens in een kinderdagverblijf de huishoek, die van de ruimte was afgescheiden door een 80 cm hoge kast, anders ingedeeld. Nadat de hoge kast was verwijderd, bleek dat kinderen aanzienlijk meer tijd in de huishoek doorbrachten. Ook speelden ze er vaker tegelijk met andere kinderen, en waren hun onderlinge interacties veel positiever.

Samengevat blijkt uit het onderzoek dat kinderen in een ruimte met duidelijke speelzones, zonder hoge visuele barrières, de ruimte als geheel veel intensiever gebruiken. Daarmee hebben ze dus ook toegang tot meer spelmaterialen en speelplekken, waardoor hun exploratiegedrag gestimuleerd wordt.
De uitkomsten van dit onderzoek sluiten aan bij het conceptuele framework van Bowlby’s hechtingstheorie (1988). De onderzoekers constateren dat kinderen in de ‘open’ ruimte meer afstand durven te nemen van de pedagogisch medewerkers omdat ze zich gezien weten en zelf altijd oogcontact met de pedagogisch medewerker kunnen houden. De open indeling draagt dus bij aan de emotionele veiligheid.
Het feit dat het aantal positieve interacties met leeftijdsgenootjes toenam, en de negatieve interacties afnamen, heeft hier mogelijk ook mee te maken. Als de pedagogisch medewerker en de kinderen elkaar kunnen blijven zien, kan dit mogelijk positieve interacties stimuleren, en remt het mogelijk de negatieve interacties af.

De conclusie van dit onderzoek is dat de indeling van ruimten voor jonge kinderen (2-3 jaar) in speelzones zodanig moet zijn dat er vanuit die verschillende zones makkelijk visueel contact is met de rest van de speelruimte, en vooral met de pedagogisch medewerker.