WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Pedagogische kwaliteit | Publicatiedatum: 2022

Kern

Het ontwikkelingsmodel van Meij (2011) is een belangrijk startpunt voor het denken over de ontwikkeling van gedrag van jonge kinderen. Dit model, gebaseerd op het levensloopmodel van Riksen-Walraven (1989), gaat uit van ontwikkelings- en opvoedingsopgaven. Het goed volbrengen van een nieuwe ontwikkelingsopgave versterkt de kans op een gunstig ontwikkelingsverloop. Zo wordt de ontwikkeling van het kind versterkt. Een ongunstig ontwikkelingsverloop belemmert volgende ontwikkeling: een kind dat bijvoorbeeld over onvoldoende (sociale) competenties beschikt zal meer moeite hebben om (nieuwe) ontwikkelingsopgaven uit te voeren. Om een gunstige ontwikkeling door te maken kan de omgeving kinderen ondersteunen door het bieden van emotionele veiligheid, gelegenheid te bieden voor het ontwikkelen van persoonlijke en sociale competentie en het overdragen van waarden en normen. Interactievaardigheden van opvoeders spelen een grote rol. Welk opvoedersgedrag het ondersteunen van de ontwikkeling van een kind vraagt, verschilt per fase. De wederkerigheid van interacties tussen kinderen en opvoeders wordt benadrukt.
Het ontwikkelingsmodel van Meij (2011), gebaseerd op het levensloopmodel van Riksen-Walraven (1989), gaat uit van ontwikkelings- en opvoedingsopgaven. Gesteld wordt dat de invloed van de omgeving aan het begin van de ontwikkeling het grootst is, omdat daar de basis gelegd wordt voor de verdere ontwikkeling. Op basis van de ervaringen die een kind vanaf zijn geboorte opdoet met zijn omgeving ontwikkelt het bepaald gedrag en bepaalde cognities en verwachtingen over zichzelf en anderen. Het is een transactioneel model omdat het ervan uitgaat dat de uitkomst van interacties hier en nu gevolgen heeft voor later. Vandaar dat er in het model zowel pijlen van opvoeders naar het kind als pijlen van kind naar opvoeders (en later anderen) zijn opgenomen. 
 
Figuur 1: Ontwikkelingsmodel 
 
 
 Bron positieve gedragsondersteuning
 
 
In gunstige omstandigheden kan het kind ontwikkelingsopgaven (onder in het model: ontwikkelingsthema's) volbrengen die de basis vormen voor de volgende ontwikkeling. Aangepast gedrag op jonge leeftijd vergemakkelijkt verdere ontwikkeling. Daarentegen is het bij ongunstige omstandigheden moeilijker om ontwikkelingsopgaven goed te volbrengen en dat kan volgende ontwikkeling belemmeren. Onaangepast gedrag op jonge leeftijd kan uitmonden in een problematische ontwikkeling. Bij heel jonge kinderen is vooral de kwaliteit van de interactie tussen kind en de primaire opvoeders bepalend voor het vertrouwen van het kind in zichzelf en in anderen (in het model weergegeven met cognities en verwachtingen t.a.v. zichzelf en anderen). Een veilige hechting vergemakkelijkt het volbrengen van de volgende ontwikkelingsopgave: socialisatie ofwel zich kunnen schikken naar en het zich eigen maken van regels en routines. Bij iets oudere kinderen gaat het ook om ondersteuning door leeftijdsgenoten, weer later door de partner of het sociale netwerk.  Naarmate het kind ouder wordt, is het steeds moeilijker het verwachtingspatroon over zichzelf en anderen (ook wel het 'interne werkmodel’ genoemd) dat tot dan toe is opgebouwd nog te veranderen. Daarom is het belangrijk om juist jonge kinderen goed te ondersteunen in hun ontwikkeling, niet alleen in het gezin maar ook op de opvang. 
 
Om een gunstige ontwikkeling door te maken kan de omgeving kinderen ondersteunen door het bieden van emotionele veiligheid, gelegenheid te bieden voor het ontwikkelen van persoonlijke en sociale competentie en het overdragen van waarden en normen. Interactievaardigheden van opvoeders spelen een grote rol. Welk gedrag het ondersteunen van de ontwikkeling van opvoeders vraagt, verschilt per fase.  
 
Belangrijk is het idee van wisselwerking tussen kind en opvoeder. Een baby met bijvoorbeeld een moeilijk temperament roept bij een opvoeder ander gedrag op dan een kind dat erg gemakkelijk en meegaand is in de omgang. Maar een kind dat ´van nature´ geen moeilijk temperament heeft kan onder bepaalde omstandigheden ook gedragsproblemen ontwikkelen als reactie op inadequaat gedrag van de opvoeder (bijvoorbeeld inconsistente opvoeding of verwaarlozing). Het model onderscheidt risico- en beschermende factoren op drie niveaus:  
  1. intrapersoonlijke factoren (persoonskenmerken van opvoeder en kind)  
  2. factoren in de directe sociale omgeving (zoals gezinssituatie, leefklimaat op opvang of school, opvoedingsvaardigheden van ouders en beroepsopvoeders)   
  3. factoren in de buurt, cultuur en samenleving.  

Een opeenstapeling van risicofactoren verhoogt de kans op latere ontwikkelingsproblemen aanzienlijk. Met het verstevigen van een adequate, sensitief-responsieve aanpak kan het merendeel van de gedragsproblemen voorkomen worden. Maar gebrek aan een goede ondersteuning kan ervoor zorgen dat normale, fase-gebonden problemen ernstig worden. Op heel jonge leeftijd wordt een belangrijke basis gelegd voor verdere ontwikkeling. Daarom zijn ook de interactievaardigheden van professionals van groot belang voor een goede, positieve ontwikkeling van jonge kinderen.  

Meij, H. (2011). De basis van opvoeding en ontwikkeling. https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2018-32453/1/bijlage/exb-2018-32453.pdf