WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Pedagogische kwaliteit | Publicatiedatum: 2022

Kern

De sociaaleconomische status van gezinnen hangt samen met de ervaringen die kinderen opdoen in de thuissituatie en hun ontwikkeling. Er bestaan grote verschillen tussen kinderen uit hoger opgeleide, welgestelde gezinnen vergeleken met kinderen die opgroeien in gezinssituaties met ouders met minder opleiding en inkomen. Dit artikel verklaart hoe en wanneer deze verschillen in de taalontwikkeling ontstaan en of deze verschillen gecompenseerd kunnen worden. Voor professionals in de kinderopvang is het van groot belang bewust te zijn van de verschillende typen interacties die kinderen ervaren in de thuisomgeving. Professionals kunnen bij jonge kinderen al inspelen op de taalomgeving thuis en mogelijk de interacties thuis stimuleren.

De onderzoekers Hart en Risley beschrijven hoe zij in de jaren zestig een optimistische poging deden om de nadelige effecten die een lage sociaaleconomische status (SES) van ouders op de academische ontwikkeling van kinderen heeft, te compenseren. Net als bij veel andere interventies zagen ze dat de veelbelovende resultaten die bij de start geboekt werden, al snel vervaagden en uiteindelijk verdwenen. 

Om te kunnen begrijpen waarom er op jonge leeftijd al grote verschillen in de taalontwikkeling tussen kinderen bestaan, besloten de onderzoekers de taalontwikkeling bij de kinderen thuis te observeren. Hiervoor werden gedurende twee en een half jaar maandelijks bij 42 gezinnen een- en tweejarige kinderen een uur geobserveerd. De observaties startten in gezinnen als de kinderen tussen 7 en 9 maanden oud waren en gingen door tot de kinderen ongeveer drie jaar oud waren. Dertien van de 42 gezinnen hadden een hoge, dertien een gemiddelde en tien een lage SES en nog eens zes andere gezinnen die geobserveerd werden, leefden van een uitkering. Onder de kinderen bevonden zich jongens en meisjes, eerst en later geborenen en ook was er een diversiteit in etniciteit. 

De data die deze observaties opleverden, laten een groot verschil zien in de mate waarin de kinderen in aanraking kwamen met taal. Deze data linkten zij vervolgens aan de taalprestaties op driejarige leeftijd, waarin ook een groot verschil te zien was. Hoewel de onderzoekers wel hadden verwacht dat kinderen, die op jonge leeftijd veel tijd met hun ouders doorbrengen, op hun ouders leken wat betreft hun taalontwikkeling, verraste hen het grote effect hiervan op de toekomst van de kinderen. Niet alleen beschikten de driejarigen uit de gezinnen met een lage SES over een veel kleinere woordenschat, maar de groei verliep ook veel langzamer dan bij kinderen van hoger opgeleide gezinnen met een hoge SES. 

De onderzoekers vroegen zich af of het verschil dat zij bij de driejarigen zagen op latere leeftijd wellicht zou verdwijnen. Maar uit onderzoek van Dale Walker, waarin hij 29 van de 42 gezinnen betrok, blijkt dat de prestaties op driejarige leeftijd vrijwel exact voorspelden wat het niveau van taalvaardigheid was op negen- en tienjarige leeftijd. Op alle toetsen bleek de prestatie op driejarige leeftijd een sterke voorspeller. 

Verklaringen voor de verschillen op driejarige leeftijd worden gezocht in het aantal woorden dat een kind per uur/dag/week hoort. Dat verschilt enorm: waar een kind uit een gezin met lage SES 616 woorden per uur hoort, hoort een kind uit een midden SES-gezin 1251 woorden en een kind uit een hoog SES-gezin 2.153 woorden per uur. Dit verschil in ervaring gedurende de eerste jaren is zo groot dat de achterstand vrijwel niet meer ingelopen lijkt te kunnen worden. Op vierjarige leeftijd loopt een kind uit een laag SES-gezin al 13 miljoen woorden in ervaring achter op een kind uit een midden-SES-gezin. 

Niet alleen op het aantal woorden was een groot verschil waar te nemen. Ook in de feedback van ouders richting het kind waren de verschillen groot: in een gezin met een hoge SES werd een kind 32 keer per uur positief bevestigd in wat het deed en hoorde het zes keer dat iets niet mocht. In een midden SES-gezin hoorde een kind twaalf keer een positieve reactie en zeven keer dat iets niet mocht, terwijl in het lage SES-gezin een kind per uur vijf keer hoorde dat hij iets goed deed en elf keer dat iets niet mocht. 

De langdurige dataverzameling leert dat het verschil in vaardigheden op vierjarige leeftijd, wanneer kinderen starten met school groter, minder ‘oplosbaar’ en van groter belang is dan werd gedacht. Er is een intensieve en langdurige aanpak nodig om deze verschillen al op jonge leeftijd te compenseren. 

Hart B. & Risley, T.R. (2003) The Early Catastrophe. Education Review, 17(1), 110-118.