WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: | Publicatiedatum: 2020

Kern

In dit artikel is de variatie in interactiekwaliteit zowel op groepsniveau als op individueel kindniveau bij verschillende soorten activiteiten in peutergroepen (gemiddeld 2,5 jaar oud) onderzocht. Professional-kind interacties op groepsniveau en kind-interacties met de professional, andere kinderen en betrokkenheid bij taken op individueel kindniveau werden bij vier soorten activiteiten onderzocht: spel, begeleide activiteiten, creatieve activiteiten en tijdens de maaltijd. De interactiekwaliteit op groep- en kindniveaus verschilde tussen de activiteiten maar niet altijd in dezelfde richting. Op groepsniveau was bij spel de emotionele ondersteuning door professionals beter dan tijdens de overige activiteiten terwijl de educatieve ondersteuning lager was tijdens de maaltijd. Een mogelijke achterliggende verklaring voor de uitkomsten is het verschil in beroepskracht-kind ratio tussen de activiteiten: hoe lager de beroepskracht-kind ratio des te beter de uitkomsten. Ook op individueel niveau waren positieve, ondersteunende interacties het meest voorkomend bij spel. De bevindingen lijken te suggereren dat het soort activiteiten een belangrijke rol speelt in het verklaren van de interactiekwaliteit met peuters.

De periode van het eerste tot het derde jaar (‘peuter”) is een periode  die gekenmerkt wordt door snelle groei en ontwikkeling in verschillende ontwikkelingsgebieden. Kinderen leren in deze periode lopen en springen, gaan van een of enkele woorden naar het voeren van conversaties; ze tonen meer interesse in leeftijdsgenoten en kunnen meer onafhankelijk hun omgeving verkennen. Er wordt verondersteld dat de gevoeligheid van de hersenen voor verschillende ontwikkelingsdomeinen in de eerste drie jaar piekt  en daarmee een sensitieve periode voor de verwerving van basale vaardigheden bepaalt. Het is daarom belangrijk vast te stellen wat de kwaliteit van de opvang voor deze leeftijdsgroep kinderen is. 

Kwaliteit van opvang is onder te verdelen naar structurele kenmerken (zoals beroepskracht-kind ratio, opleidingseisen professionals), curriculumkenmerken (gepland en gebalanceerd activiteitenaanbod om het leren en de ontwikkeling te ondersteunen), oriëntatiekenmerken (bijvoorbeeld opvattingen van professionals over hun rol of over het belang van leren) en proceskenmerken (interacties en betrokkenheid bij groepsactiviteiten). Verondersteld wordt dat de proceskenmerken de motor voor ontwikkeling zijn. Bij proceskenmerken gaat het om de emotionele ondersteuning door professionals (o.a. positief klimaat) en de educatieve ondersteuning (o.a. kwaliteit  van het taalaanbod). In veel onderzoek wordt een gemiddelde proceskwaliteit vastgesteld terwijl gebleken is dat deze kan variëren per activiteit.

In dit artikel is de variatie in interactiekwaliteit zowel op groepsniveau als op individueel kindniveau bij vier verschillende soorten activiteiten in peutergroepen (gemiddeld 2,5 jaar oud) onderzocht: kind-geiniteerd spel begeleid door de pedagogisch professional), begeleide activiteiten, creatieve activiteiten en de maaltijd. 

De interactiekwaliteit op groeps- en individueel niveau verschilde tussen de activiteiten maar niet altijd in dezelfde richting. Op groepsniveau was bij spel de emotionele ondersteuning door professionals beter dan tijdens de overige activiteiten. De educatieve ondersteuning was relatief laag tijdens de maaltijd maar verschilde niet tussen de andere activiteiten. Wellicht dat de focus van de professionals op doel en uitkomsten bij instructieve en creatieve groepsactiviteiten optimale emotionele ondersteuning belemmert. Een mogelijke achterliggende verklaring voor de uitkomsten is het verschil in beroepskracht-kind ratio tussen de activiteiten: hoe lager de beroepskracht-kind ratio des te beter de uitkomsten. 

Ook op individueel niveau waren positieve. ondersteunende interacties het meest voorkomend bij spel. Bovendien leken professionals meer in conversaties met kinderen betrokken, door vragen te stellen en kinderen in hun denken uit te dagen. 

De bevindingen lijken te suggereren dat het soort activiteiten en daarmee samenhangend de beroepskracht-kind ratio) een belangrijke rol speelt in het verklaren van de interactiekwaliteit met peuters. Wil men de interactiekwaliteit verhogen dan is het goed om stil te staan bij het activiteitenaanbod.