WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Pedagogische kwaliteit | Publicatiedatum: 2020

Kern

Riksen-Walraven bepleit in haar oratie dat opvoeders in verschillende contexten (gezin, school en kinderopvang) in principe dezelfde opvoedingsdoelen hebben. Namelijk: kinderen de kans geven om zich te ontwikkelen tot personen die goed functioneren in de samenleving. Wat hebben kinderen in hun eerste levensjaren dan nodig voor hun welzijn en ontwikkeling? En voor hun latere functioneren? Vanuit die vraag formuleerde Riksen-Walraven vier pedagogische basisdoelen. Ook geeft ze aan hoe belangrijk het is om de natuurlijke neiging van kinderen tot exploratie/spel en communicatie voeden. Dat ziet zij ziet als motor achter de ontwikkeling. Emotionele veiligheid ziet ze als voorwaarde om de motor te laten ‘draaien’. Riksen-Walraven pleit daarom voor een pedagogisch programma waarin kinderen – goed ondersteund door hun opvoeders – samen met andere kinderen deelnemen aan dagelijkse activiteiten, spel en speciale activiteiten, allemaal afgestemd op hun ontwikkelingsniveau.

Pedagogische basisdoelen

Riksen-Walraven geeft in haar oratie aan dat het belangrijk is om na te denken over wat in de kinderopvang het beste aan kinderen geboden kan worden en hoe. Ze pleit ervoor om niet de diversiteit, maar juist de gemeenschappelijkheid van de opvoedingsdoelen te benadrukken in verschillende contexten: gezin, school, kinderopvang. Volgens Riksen-Walraven hebben opvoeders in deze drie contexten in principe namelijk hetzelfde doel voor ogen: kinderen de kans geven om zich te ontwikkelen tot personen die goed functioneren in de samenleving.

Vanuit die gedachte heeft ze al eerder, in 1998, vier gemeenschappelijke pedagogische basisdoelen geformuleerd voor de opvoeding in gezin en opvang. Dat deed ze aan de hand van de vraag wat kinderen in de eerste levensjaren nodig hebben voor hun welzijn en ontwikkeling, ook met het oog op hun latere functioneren. Ze geeft daarbij aan dat er discussie kan zijn over wat ‘welzijn’ is, of wat een ‘goede’ ontwikkeling is – en dat dit beeld wordt gevormd door de cultuur en samenleving. Maar over onderstaande basisdoelen is er in principe consensus.

Veiligheid: een veilige basis, een ‘thuis’ waar kinderen zich kunnen ontspannen en zichzelf kunnen zijn

Het bieden van een gevoel van veiligheid is de meest basale pedagogische doelstelling voor alle vormen van kinderopvang, ook omdat een onveilig klimaat het realiseren van de andere pedagogische doelstellingen in de weg staat.

Riksen-Walraven onderscheidt drie bronnen voor de veiligheid van kinderen:

  1. vaste sensitieve verzorgers;
  2. bekende leeftijdsgenoten;
  3. inrichting van de omgeving.

Gelegenheid tot het ontwikkelen van persoonlijke competentie

Hiermee wordt gedoeld op brede persoonskenmerken zoals veerkracht, zelfstandigheid en zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit. Deze kenmerken stellen kinderen in staat om allerlei typen problemen adequaat aan te pakken en zich goed aan te passen aan veranderende omstandigheden.[1]

Gelegenheid tot het ontwikkelen van sociale competentie

Dit begrip omvat een heel scala aan sociale kennis en vaardigheden, zoals het zich in een ander kunnen verplaatsen, kunnen communiceren, samenwerken, anderen helpen, conflicten voorkomen en oplossen en het ontwikkelen van sociale verantwoordelijkheid.

Waarden en normen, ‘cultuur’

Kinderen krijgen de kans om zich de waarden en normen (de ‘cultuur’) eigen te maken van de samenleving waarvan zij deel uitmaken. Het kindercentrum is een bredere samenleving dan het gezin. Kinderen komen hier in aanraking met andere aspecten van de cultuur en met de diversiteit die onze samenleving kenmerkt.

‘Middelen’ voor ontwikkeling

In haar oratie benadrukt Riksen-Walraven de natuurlijke neiging van kinderen tot exploratie/spel en communicatie. Deze vormen de drijvende krachten of de ‘motor’ achter de ontwikkeling van kinderen. Die gerichtheid moeten we volgens haar voeden en koesteren. Een gevoel van onveiligheid is een van de belangrijkste condities die het draaien van de motor doet afnemen.

Om te komen tot exploratie en spel zijn drie factoren van belang:

  1. inrichting, ruimte, aanbod en materialen;
  2. vaardigheden van de pedagogisch medewerker in het uitlokken en begeleiden van spel;
  3. de aanwezigheid van bekende leeftijdsgenoten.

Voor wat betreft communicatie wijst ze op het belang van intersubjectiviteit, intentionaliteit en beurtnemen. Het gaat dan om ‘uitgesponnen wederzijdse interacties over een onderwerp waar de gezamenlijke aandacht op gericht is’. Deze dialogen kenschetst Riksen-Walraven als indicatief voor de pedagogische kwaliteit. Ook moet de pedagogisch medewerker beschikken over de vaardigheid om interacties tussen kinderen in goede banen te leiden.

Vertaling ‘middelen’ naar uitgangspunten van ‘programma’

Riksen-Walraven omschrijft het pedagogisch proces als kern van het programma. Het gaat dan om een programma waarin kinderen goed ondersteund worden door hun opvoeders om samen met andere kinderen deel te nemen aan:

dagelijkse activiteiten binnen de samenleving van het kindercentrum

Jonge kinderen vinden het niet alleen fijn om met volwassenen mee te mogen doen met het dagelijkse ‘werk’ in het kindercentrum, deze participatie draagt ook bij aan hun zelfstandigheid, zelfvertrouwen, het vermogen tot samenwerken en sociale verantwoordelijkheid. Ook contacten met de samenleving buiten het kindercentrum zijn in dit kader van belang.

vrij’ spel

Zie eerder.

speciale activiteiten, afgestemd op ontwikkelingsniveau (in kleine groepjes)

Deze ‘speciale activiteiten’ worden met de kinderen uitgevoerd om hun competentie op specifieke gebieden te versterken. Uitgangspunt is dat de activiteiten afgestemd moeten zijn op het ontwikkelingsniveau en de interesse van de kinderen en dat kinderen goed ondersteund worden. Dat kan het beste wanneer gewerkt wordt in kleine groepjes, die ook de onderlinge interacties tussen de kinderen bevorderen.

Goede ondersteuning heeft verschillende kenmerken:

  • De affectieve kwaliteit van de interactie bevordert een gevoel van veiligheid en acceptatie bij het kind.
  • Het respecteren van de autonomie van het kind, door het geven van tijd en ruimte voor eigen initiatieven, geeft het kind de kans zichzelf als competent te ervaren.
  • De pedagogisch medewerker helpt het kind in interacties met het opbouwen van kennis, vaardigheden en betekenis. Zij doen dat door samen deel te nemen aan activiteiten, daarin leermomenten te creëren door kinderen goed te observeren en hen door de juiste vragen en aanwijzingen te helpen om steeds weer ‘boven zichzelf uit te stijgen’ (‘scaffolding’).

Consistentie en continuïteit

Tot slot onderschrijft Riksen-Walraven het belang van consistentie en continuïteit in de opvoeding tussen verschillende contexten (gezin en opvang), maar ook in de doorgaande lijn van opvang naar school.

[1] In een latere publicatie (2004) is te lezen dat het begrip persoonlijke competentie ook de competenties van kinderen op verschillende ontwikkelingsgebieden, zoals de motorische, de creatieve (spel, muziek) en de taal- en cognitieve ontwikkeling omvat.