Op grond van eerder onderzoek laten Fukkink en Boogaard zien dat kinderen in de naschoolse opvang een groeiende behoefte hebben aan autonomie. Dit zou betekenen dat hoogwaardige naschoolse opvang een flexibel programma moet bieden met een scala aan activiteiten waaruit kinderen zelf onafhankelijk hun keuze kunnen maken. Kinderen moeten ook een stem hebben in wat ze doen in hun vrije tijd, waarvan de naschoolse opvang onderdeel uitmaakt. Kinderen moeten daarom uitgenodigd worden deel te nemen aan beslissingen met betrekking tot het programma en de activiteiten. Er worden zorgen geuit of de traditionele focus op vrije tijd en ontspanning op de BSO niet wordt overschaduwd door de nadruk op leren en de ontwikkeling van (onderwijs)vaardigheden.
Dit artikel rapporteert over 2 onderzoeken die de volgende vragen wil beantwoorden: (1) Welke doelen en pedagogische aspecten worden als belangrijk beschouwd voor de naschoolse opvang in Nederland?; en (2) Wat is de pedagogische kwaliteit van de Nederlandse naschoolse opvang?
Voor het eerste onderzoek zijn enquêtes en interviews afgenomen bij pedagogische experts, kinderopvang experts, pedagogisch medewerkers, ouders en kinderen. De respondenten benadrukten onder andere het belang van de rol van de pedagogisch medewerkers. Zij moeten op een sensitieve en responsieve manier inspelen op de behoeften van kinderen, en moeten de autonomie van kinderen respecteren en stimuleren. Een terugkerend thema in de interviews en focusgroepen was 'balans', het belang van een evenwicht tussen de wensen van kinderen en volwassenen, tussen een gestructureerd en flexibel programma, tussen oudere en jongere kinderen en de balans tussen ontspanning en ontwikkelingsstimulering. Geconcludeerd wordt dat in de naschoolse opvang een breed programma nodig geacht wordt dat voldoet aan de verschillende belangen van kinderen. De sociale ontwikkeling van kinderen wordt beschouwd als de hoeksteen van de Nederlandse naschoolse opvang, academische ontwikkelingsdoelen of andere cognitieve doelen voor kinderen kunnen ook relevant zijn maar mogen niet structureel worden aangeboden.
Het tweede onderzoek richt zich op de proceskwaliteit van de naschoolse opvang, gebaseerd op bezoeken aan 78 locaties waar observaties plaatsvonden van de dagelijkse gang van zaken en video-opnames van het werk van pedagogisch medewerkers. Ook werden bij kinderen enquêtes afgenomen over hun ervaren welbevinden. Een van de proceskwaliteitscriteria is het respecteren van de autonomie van kinderen als algemeen observatieonderdeel. Daarnaast zijn de pedagogisch medewerkers gescoord op de zes categorieën interactievaardigheden, waarvan het respecteren van de autonomie er een is, waarbij de medewerker een niet-opdringerige stijl hanteert en de zelfstandigheid aanmoedigt. De pedagogisch medewerkers scoorden relatief hoog op emotionele ondersteuning, respect voor autonomie, organisatie en praten en uitleggen.
Het belangrijkste resultaat van het onderzoek is dat de naschoolse opvang kinderen van 4 tot en met 12 jaar een veilige en positieve omgeving biedt waar ze na school kunnen ontspannen en spelen. Zwakkere aspecten zijn het gebrek aan materialen en het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Deze bevindingen lijken ook net iets positiever dan de evaluatie van de kinderdagopvang.
De behoefte aan een balans tussen ontspanning enerzijds en stimulering van de ontwikkeling anderzijds (het ‘hybride type’ BSO), is een dubbele uitdaging voor medewerkers. Het onderzoek onderstreept dat de naschoolse opvang een evenwicht moet vinden tussen de ideeën van volwassen belanghebbenden en van kinderen en tussen ontspanning en stimulering, waarvoor een verscheidenheid aan materialen en activiteiten in een flexibel programma en een breed team met meerdere vaardigheden nodig zijn.