Dit artikel geeft een verslag van een project in Parijs ten aanzien van het gebruik van ‘loose parts’, losse spullen en materialen om het spel van kinderen te verrijken. Hierbij wordt gerefereerd aan de Engelse ‘adventure playgrounds’ waar dit gebruikelijk speelmateriaal is en aan de rol van de playworker die het spel begeleidt en enkel interventies doet indien strikt noodzakelijk.
De theorie van loose parts komt van Nicholson (1971): "In elke omgeving zijn zowel de mate van inventiviteit en creativiteit als de mogelijkheid van ontdekking, direct evenredig met het aantal en soort variabelen dat materiaal in zich heeft." Loose parts zijn dus losse, verwijderbare, draagbare, manipuleerbare, combineerbare objecten, zogenaamde ‘open materialen’ waarvan de functie en het gebruik niet zijn gedefinieerd of bepaald. Voorbeelden zijn zand, water, karton of houten planken, maar ook zaken als rioolbuizen, kabelrollen, bakstenen, dozen, autobanden. Deze spullen, ook wel ‘junk’, rotzooi genoemd, naar de ‘junk playgrounds’, zijn basic en rudimentair, en geven juist daardoor oneindige mogelijkheden. Dit noemt men ook ‘affordances’, gebruiksmogelijkheden, de oneindige variaties en acties die kinderen in een object herkennen en mee aan de slag gaan.
Dit past goed bij de opdracht van de ‘playworker’, een functie die in Engeland algemeen is in speeltuinen en naschoolse activiteiten: een omgeving verzorgen dat zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de speelwensen en mogelijkheden van kinderen. In de rol van begeleider beperkt deze zijn bemoeienis met het spel, dat gezien wordt als ‘adulteration’, het vervalsen van het spel met de ideeën van de volwassene die het spel van het kind doet onderbreken en de ‘flow’ verhindert.
In de uitvoering van het onderzoek werd er een speelcontainer geplaatst bij twee traditionele speeltuinen in buurten van Parijs waar weinig gespeeld werd. De containers werden gevuld met loose parts, waaronder kringloopspullen, tweedehandsspullen die geselecteerd en beoordeeld waren op speelwaarde en speelmogelijkheden.
De praktijk liet zien dat loose parts sommige kinderen even in verwarring brengt. Omdat de materialen geen echte functie hebben, krijgen ze pas context in het gebruik. Ze krijgen pas betekenis als er mee gespeeld wordt. Een van de kinderen zei tegen haar vrienden: "Ik weet niet wat we hier mee kunnen doen". Maar vervolgens was de tweede reactie creatief en eenvoudig, door er mee te spelen ontstond vanzelf een constructie of installatie. In zekere zin vragen loose parts om vastberadenheid van hun gebruikers, waarmee kinderen vanzelf en noodzakelijkerwijs de spullen zich toe-eigenen.
Kinderen krijgen zo meer vrijheid en autonomie in hun spel. Met de spullen kunnen kinderen verzamelen, ruilen, spelen en elkaar uitdagen en soms min of meer subtiel stelen. Maar omdat de spullen telkens weer beschikbaar zijn, kunnen ze niet definitief in beslag worden genomen en nodigt het uit dat kinderen de speelvariaties van hun buren te observeren, te herhalen, zelf te bedenken en te reproduceren. Voor speelplekken die beperkte mogelijkheden hebben of nieuwe speelimpulsen kunnen gebruiken, zijn loose parts een innovatief en goedkoop alternatief die kinderen en begeleiders succesvol uitdaagt.