Het feit dat de leerwinst in de Pre Kindergarten (voorschool, qua leeftijd in Nederland vergelijkbaar met groep 1) vaak niet beklijft in de eerste jaren van de basisschool wordt geweten aan het gebrek aan doorgaande lijn in inhoud en wijze van instructie. In dit artikel wordt verslag gedaan van een poging om de doorgaande lijn van Pre Kindergarten naar Kindergarten (in Nederland groep 2) en de vroege basisschooljaren (t/m groep 4) te verbeteren. Er werd dossier- en vragenlijstonderzoek uitgevoerd, interviews met professionals gehouden en observaties uitgevoerd in groepen.
Horizontale en verticale afstemming
Er is bij professionals zowel aandacht voor horizontale afstemming (tussen dezelfde jaargroepen) als voor verticale afstemming (tussen opeenvolgende groepen). Horizontale afstemming wordt ondersteund door het programma ‘Focus op vroeg leren’ beschikbaar te maken voor alle voorschoolse groepen tot en met groep 4 in openbare scholen in de stad Boston.
Verticale afstemming wordt allereerst ondersteund door het ontwikkelen van een uitgeschreven intentioneel curriculum dat inhoudelijk loopt van voorschool (groep 1) tot en met 2nd grade (onze groep 4). Het curriculum wordt gekenmerkt door inhoudelijke opbouw en toenemende moeilijkheidsgraad, waarbij overbodige herhaling geschrapt wordt. Ten tweede wordt afstemming tussen opeenvolgende groepen ondersteund door de instructiewijze in de voorschool, voornamelijk bestaand uit een thematische aanpak in hoeken en kleine kringen, uit te breiden naar de daaropvolgende groepen (ten koste van klassikale instructie en gebruik van werkbladen). Ten derde, het inbedden van mogelijkheden voor gedifferentieerde instructie die de individuele vaardigheden van kinderen stimuleren, ondersteunt ook een doorgaande lijn.
Bevorderende contextuele factoren
Er bleek gemiddeld genomen een redelijke mate van implementatie maar wel met grote verschillen. Contextuele factoren die de implementatie van een afstemmingsprogramma als ‘Focus op vroeg leren’ bevorderen zijn leiderschap op verschillende niveaus: gemeente, wijk en (voor)schoolbestuur. Een centraal orgaan (stuurgroep of departement) ‘vroege kindertijd’ dat het proces overziet en efficiënt aanstuurt, werkt ook bevorderend. Een derde component die de implementatie ondersteunt, is een visie die aansluit bij “evidence-based praktijken en leren”. Zo worden de observaties gebruikt om zwaktes in de resultaten te identificeren en aan te pakken. Resultaten van nieuwe observaties worden vervolgens weer gedeeld met de professionals. Zo ontstaat er een cyclus van kwaliteitsverbetering.
Belemmerende factoren:
Bekostiging van de implementatie die zich over jaren uitstrekt is moeilijk. Een andere belemmerende factor is de cultuurverschuiving voor professionals in de vroege basisschool van klassikale instructie naar meer thematische en leerling-gerichte of kleine kring instructie. Het implementeren van een dergelijk programma is arbeidsintensief en vraagt naast een meerjarenplan vooral coaching van professionals om te komen tot inhoudspecifieke kennis over voor de ontwikkeling geschikte praktijken over de vroege kindjaren heen. En hoewel professionals het idee van een doorgaande lijn ondersteunen, zijn ze minder bereid om specifieke activiteiten daarvoor te ondernemen zoals gemeenschappelijke planningsbijeenkomsten.
Conclusie
Wat we leren van de beschrijving van dit implementatieproces gericht op de doorgaande lijn is het belang van een inhoudelijk rijk aanbod en hoge instructiekwaliteit die in opeenvolgende jaren op elkaar voortbouwt. Belangrijk is wel rekening te houden met de tijdsinvestering en perspectieven van verschillende partijen.