WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Risicovol spel | Publicatiedatum: 2021

Kern

Ellen Sandseter is de pionier in het onderzoek naar risicovol spelen, internationaal ‘risky play’ genoemd. Uit interviews met jonge kinderen en begeleiders kwamen zes categorieën van risicovol spelen voort: spelen op hoogte, snelheid, spelen met riskante gereedschappen, spelen in de buurt van riskante elementen, ruig spelen en ‘verdwijnen’. Voor kinderen zit de motivatie om risico’s in het spelen aan te gaan in het dubbele gevoel dat het geeft: het is zowel eng als plezierig. Sandseters definitie van risky play is de standaard geworden: ‘spannende speelvormen waarbij plezier en angst met elkaar verweven zijn, die onzekerheid bevatten en een risico op lichamelijk letsel met zich meebrengen’. Volgens dit onderzoek zijn er twee factoren die bepalen of iets risicovol spelen is: omgevingsfactoren zoals hardheid van ondergrond en steilheid van glijbaan alsmede het toezicht van volwassenen; en individuele kenmerken van het kind zoals vaardigheden, concentratie en durf.

Ellen Sandseter heeft risicovol spelen in de titel van haar proefschrift in één woord gevangen, namelijk ‘scaryfunny’. Dit woord werd door een kind gebruikt om te omschrijven welk gevoel het aangaan van risico tijdens het spelen oplevert: het is een beetje eng en ook leuk en dit gevoel gaat steeds heen en weer. En dat maakt risicovol spelen juist zo interessant en uitnodigend voor kinderen. Video-observaties lieten zien dat de ervaringen van kinderen tijdens risicovol spelen variëren van pure opwinding tot pure angst met daartussen een combinatie: het tegelijkertijd ervaren van opwinding en angst. Die combinatie is waar kinderen naar op zoek zijn en hun motivatie om het risico op te zoeken en aan te gaan. Het geeft inzicht om de definitie van risky play die Sandseter formuleert in het Engels weer te geven: ‘thrilling and exciting forms of play where fun and fear interlace that involve uncertainty and a risk of physical injury.’ De onzekerheid, de onvoorspelbaarheid over de afloop van het aangaan van het risico is essentieel, en daarmee is er dus een kans op bezering.

Het onderzoek richt zich op het perspectief van kinderen: hoe spelen kinderen en wat zeggen zij zelf over het aangaan en ervaren van risico tijdens het spelen? Het onderzoek is uitgevoerd in zogenaamde ‘pre-school’ locaties, onder kinderen van 3 tot en met 5 jaar en hun professionele begeleiders. De aanleiding van het onderzoek is gelegen in de discussie dat de nadruk op de veiligheid van kinderen heeft geleid tot beperkingen van de vrijheid van kinderen om zelf keuzes te maken bij het spelen. Dit terwijl risicovol spelen een natuurlijk onderdeel is van hun spel en handelen en zij op zoek zijn naar mogelijkheden voor spanning en uitdaging, waar zij ook zijn. Dit betekent dat pedagogisch professionals op zoek moeten naar een balans tussen het toelaten van risicovol spelen en het voorkomen van serieuze ongevallen, wat zij ervaren als een lastige opgave.

In het onderzoek zijn op grond van observaties en interviews met kinderen en professionals zes categorieën risicovol spelen geïdentificeerd: 1) spelen op hoogte (o.a. klimmen, muurtje, springen, speeltoestel) – met de kans op vallen; 2) spelen op snelheid (o.a. schommelen, glijden, fietsen, rennen) – met de kans op botsen tegen iets of iemand; 3) spelen met riskante gereedschappen (o.a. hamer, mes, zaag) – met de kans op verwondingen; 4) spelen in de buurt van riskante elementen (o.a. water, vuur, rotsen) – waar je in of vanaf kan vallen; 5) ruig spel (o.a. met stokken spelen, stoeien, pakkertje) – waarbij kinderen elkaar kunnen bezeren; en 6) ‘verdwijnen’/verdwalen (o.a. om het hoekje spelen, afzonderen, verstoppen). Deze categorieën kunnen gebruikt worden om risicovol spelen te observeren en ook mogelijkheden hiertoe te creëren.

Een belangrijke vraag die Sandseter probeerde te beantwoorden is door welke specifieke kenmerken spelen als risicovol kan worden aangemerkt. Aan de ene kant zijn er de omgevingsfactoren die te onderscheiden zijn in de speelomstandigheden, zoals de steilheid van een glijbaan, de hardheid van de ondergrond of de hoogte van een speeltoestel, en in het toezicht van de volwassene. Aan de andere kant zijn er de individuele kenmerken van een kind, hoe hoog, hard wil het kind, zijn roekeloosheid en durf en vaardigheden als focus, controle en concentratie. Deze laatste kenmerken lijken vooral bij te dragen aan de subjectieve inschatting van het risico door het kind zelf, terwijl inschatting van de omgevingsfactoren én individuele kenmerken het objectieve risico bepalen. Sandseter betoogt dat het onmogelijk is het objectieve risico te meten en dat een inschatting door het kind dat leidt tot ongelukjes het resultaat is van normaal spelen, in andere woorden risicovol spelen is onderdeel van het reguliere spelen.

Tot slot komt uit het onderzoek naar voren dat het op het randje balanceren tussen prettige en minder prettige emoties het kind beloont met het meest intense gevoel van spanning en plezier. Om dit op te zoeken zal het kind constant strategieën hanteren om de opwinding te vergroten of te verkleinen en het risico opzoeken of juist terugtrekken hieruit. Met deze eigen keuze van het kind vindt het kind het juiste evenwicht tussen uitdaging en de vaardigheden die het heeft.

Sandseter, E. B. H. (2010). Scaryfunny: A qualitative study of risky play among preschool children. 

Vrije download: https://ntnuopen.ntnu.no/ntnu-xmlui/handle/11250/270413