Het consortium LKK meet van 2017 tot en met 2020 jaarlijks, in opdracht van het ministerie van SZW, de kwaliteit in de vier typen kinderopvang in Nederland: kinderdagopvang, peuteropvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Uit de gecombineerde metingen van 2017, 2018 en 2019 komt van de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland een overwegend positief beeld naar voren.
De gemiddelde emotionele proceskwaliteit is zowel in kinderdagopvang, peuteropvang, buitenschoolse opvang als gastouderopvang voldoende tot goed. Hoewel de gemiddelde educatieve kwaliteit in alle opvangtypen op of iets boven de grens ligt van wat volgens de standaards van het meetinstrumentarium als voldoende kan gelden, is deze in alle opvangtypen duidelijk lager dan de emotionele kwaliteit. Bij de educatieve kwaliteit is bovendien sprake van grotere variatie dan bij de emotionele proceskwaliteit.
De gastouderopvang geeft een iets ander beeld. Zowel de emotionele als de educatieve kwaliteit zijn daar gemiddeld vergelijkbaar met die van de andere opvangsoorten, maar de variatie is groter, met opvallende uitschieters naar beneden.
In alle opvangsoorten is er een relatief sterke oriëntatie op het stimuleren van exploratief spel, sociaal spel en taal (dit laatste aanzienlijk minder in de buitenschoolse opvang). Het aanbod is beperkter in ervaringsdomeinen als creatieve en muzikale vorming, ontluikend rekenen, wetenschap en technologie, en burgerschapsvorming. Buitenactiviteiten betreffen voornamelijk spelen in de tuin of op het plein.
Kwaliteit bekeken vanuit het individuele kind
Ook vanuit het perspectief van kinderen is de kwaliteit van de kinderopvang onderzocht. In bijna alle groepen is voor dit doel een aantal willekeurig gekozen kinderen individueel gevolgd.
De kwaliteit van de interacties die deze individuele kinderen hebben met pedagogisch medewerkers en gastouders is voldoende tot goed. In de gastouderopvang is de kwaliteit van de interacties met de professional gemiddeld hoger, maar laat daar tegelijkertijd ook de grootste spreiding zien – wat duidt op grote verschillen tussen gastouders. In alle opvangtypen is het gemiddelde welbevinden van de kinderen hoog. De gemiddelde betrokkenheid is matig. Afgemeten aan gangbare standaards bevestigen deze uitkomsten de overwegend goede kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang.
Vergelijking over de tijd
Ten opzichte van de voorgaande metingen in 2011 en 2012 laten de trendanalyses voor de kinderdagopvang een substantiële kwaliteitsstijging zien op verschillende observatie-instrumenten. Dat geldt ook voor de kwaliteit van de peuteropvang; ook die is sterk gestegen in vergelijking met eerdere metingen in de periode 2011-2013.
De afgelopen jaren lijken de kinderopvangorganisaties een flinke professionaliseringslag gemaakt te hebben. De metingen laten namelijk een hogere proceskwaliteit zien dan in de voorgaande trendanalyses. Vooral de emotionele kwaliteit van de interacties tussen pedagogisch medewerkers en kinderen is gestegen ten opzichte van de eerdere metingen. De observatie-instrumenten brengen in beeld dat pedagogisch medewerkers sensitiever zijn, meer respect tonen voor de autonomie van de kinderen en hen meer ondersteunen om in de groep wenselijk gedrag te laten zien. Een kwaliteitsstijging is ook te zien in de inrichting van de ruimte, de aanwezigheid van spel- en educatieve materialen en het activiteitenaanbod. Daarnaast is ook de educatieve kwaliteit gestegen, hoewel wel minder dan de emotionele proceskwaliteit. Minder goed ontwikkeld is de stimulering van de brede ontwikkeling van kinderen en ook het begeleiden van interacties tussen kinderen onderling – deze worden vaker als onvoldoende beoordeeld.
De kwaliteit van de buitenschoolse opvang is grotendeels stabiel gebleven vergeleken met de voorgaande meting, met hetzelfde patroon van hogere en lagere scores als in de andere opvangtypen. Op sommige aspecten, zoals de inrichting van de binnenruimte en de globale kwaliteit van interacties, lijkt de kwaliteit gestegen. Maar wanneer ingezoomd wordt op de zes interactievaardigheden van de medewerkers blijkt de kwaliteit op twee van die aspecten juist gedaald. Bijvoorbeeld de mate waarin medewerkers de autonomie van kinderen stimuleren, en vooral in hoeverre de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd wordt. Maar omdat er slechts één eerdere kwaliteitsmeting is gedaan, is weinig vergelijkingsmateriaal over de jaren. Toch lijken de resultaten van de huidige meting er wel op te wijzen dat in de buitenschoolse opvang de kwaliteitsslag nog onvoldoende is gemaakt en dat daar meer professionalisering wenselijk is.
Internationale vergelijkingen
De situatie in Nederland is vergeleken met representatieve studies in Duitsland, Polen, Verenigde Staten, België (Vlaanderen) en Zwitserland, waar in onderzoek dezelfde observatie-instrumenten zijn gebruikt. Uit die vergelijking blijkt dat in Nederland de gemiddelde scores voor globale kwaliteit het hoogst liggen. Voor de opvang van peuters (kinder- en peuteropvang samen) zijn de gemiddelde scores op emotionele en educatieve proceskwaliteit in Nederland hoger. De Nederlandse babyopvang scoort op zowel de emotionele als educatieve kwaliteit hoger dan de babyopvang in de onderzoeken in Vlaanderen, Portugal en de Verenigde Staten. Omdat er minder onderzoek is gedaan zijn hier minder internationale vergelijkingen mogelijk. Voor de buitenschoolse opvang zijn geen vergelijkingen mogelijk met onderzoek uit het buitenland.