WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: | Publicatiedatum: 2020

Kern

Joint attention (of engagement) episodes (JAE) verwijzen naar momenten waarbij jonge kinderen hun aandacht kunnen coördineren tussen een object, een persoon, en zichzelf: zogenaamde gecoördineerde gezamenlijke betrokkenheid. Deze episodes komen aanvankelijk voort uit momenten van ‘ondersteunde gezamenlijke betrokkenheid’ waarbij het kind op een gezamenlijk object is gericht, maar niet gelijktijdig op de partner. Na het eerste jaar verschuift de betrokkenheid naar ‘gecoördineerde gezamenlijke betrokkenheid’ waarbij aan zowel object als partner aandacht geschonken wordt. Deze studie gaat in op ontwikkelingsveranderingen in deze ‘JAE’s’ bij kinderen tussen 13 en 17 maanden oud. De analyses tonen dat er ontwikkelingsveranderingen zijn in de initiatie-frequenties en de oorsprong van gezamenlijke aandacht episodes. Aanvankelijk leiden vooral moeders‘ initiatieven gericht op de combinatie van kind en object tot JAE’s. Met 17 maanden vinden JAE’s vooral plaats na een kindinitiatief gericht op de combinatie van object en partner. Deze episodes vormen contexten waarin de sociale en taalontwikkeling gestimuleerd kunnen worden. JAE’s vereisen goede ondersteuning door sensitief-responsieve partners, ook in de kinderopvang.

Aanvankelijk kunnen baby’s aandacht besteden aan een object òf aan een persoon. Aan het einde van het eerste jaar kan dit uitgebreid worden naar object en persoon tegelijkertijd: zogenaamde  gecoördineerde gezamenlijke betrokkenheid. Joint attention (of engagement) episodes (JAE) verwijzen naar momenten waarbij jonge kinderen hun aandacht kunnen coördineren tussen een object, een persoon, en zichzelf. Deze vaardigheid wordt als basaal beschouwd voor de sociale en communicatieve ontwikkeling. JAE’s vormen contexten waarin de sociale en taalontwikkeling gestimuleerd kunnen worden: verzorgers produceren labels voor objecten en kinderen leren naast deze labels ook om taal in bredere betekenis te verwerken. 

Het doel van het onderzoek is vast te stellen in welke mate en hoe specifieke gedragingen ertoe leiden dat moeders en kinderen een JAE bereiken. Deze studie gaat in op veranderingen in deze JAE’s bij kinderen tussen 13 en 17 maanden oud en de relatie met woordenschatontwikkeling. 

De analyses tonen dat er gemiddeld 14 JAE’s bereikt werden, dus meer dan 2 per minuut. Daarnaast waren er ontwikkelingsveranderingen in de initiatie-frequenties en de oorsprong van gezamenlijke aandacht episodes. Aanvankelijk leiden vooral moeder’s  initiatieven gericht op de combinatie van kind en object tot JAE’s. Met 17 maanden vinden JAE’s vooral plaats na een kindinitiatief gericht op de combinatie van object en partner. Bij kinderen was er een verschuiving van initiaties gericht op objecten met 13 maanden naar initiaties gericht op moeder en object (dus JAE’s). Waar met 13 maanden moeder’s initiaties gericht op object en kind overheersten, was dat met 17 maanden verschoven naar kindinitiaties gericht op object en moeder. Responsen van moeder noch kind verklaarden de ontwikkelingsveranderingen in JAE’s. 

Tijdens het tweede jaar weten moeders en kinderen hun interactie beter af te stemmen en snappen ze elkaars bedoelingen beter, en neemt de rol die het kind heeft in de interactie toe. Voor jongere kinderen of kinderen die iets achter blijven in hun ontwikkeling en/of die minder initiatief tonen kunnen moeders compenseren door zelf gecombineerde initiaties of responsen op kind-object georiënteerde initiatieven te geven. JAE’s vereisen bewustzijn bij verzorgers van hun verantwoordelijkheid voor interactie en goede ondersteuning door sensitief-responsieve partners, ook bij professionals in de kinderopvang.