Het rapport begint met een korte theoretische inleiding over de doorgaande lijn. Daarin merken de auteurs onder andere op dat uit eerder onderzoek is gebleken dat een goede samenwerking tussen peuterspeelzalen en basisscholen positief bijdraagt aan de ontwikkeling van doelgroepkinderen. De auteurs merken verder op dat de voor- en vroegschool bij een goede samenwerking niet ieder een eigenstandig educatief aanbod hebben, maar dat zij samen een op elkaar afgestemd educatief aanbod in de peuter- en kleuterperiode bieden om zo de kinderen optimaal te ondersteunen in hun ontwikkeling. Naast aansluiting in educatief aanbod (bijvoorbeeld door gebruik van hetzelfde vve-programma, gezamenlijke thema’s en activiteiten), kan de doorgaande lijn ook zichtbaar zijn in bijvoorbeeld dezelfde rituelen, een vergelijkbare manier van kiezen en begeleiden van activiteiten of overeenkomsten in benadering van de kinderen. Op basis van eerder onderzoek geven de auteurs aan dat er binnen de doorgaande lijn drie aspecten onderscheiden kunnen worden en dat er bij een optimale doorgaande lijn afspraken zijn gemaakt over alle drie de aspecten:
- Formeel: de afspraken die binnen en tussen organisaties en eventueel op gemeentelijk niveau zijn gemaakt.
- Relaties: de professionals van de kinderopvang en basisschool kennen, ontmoeten en overleggen met elkaar.
- Inhoudelijk: de manier waarop leer- en ontwikkelingsdoelen op elkaar voortbouwen en overeenkomen, overeenkomsten van pedagogisch-didactische aanpak en afstemming met betrekking tot de omgang met ouders.
Het reflectief practicum
Pedagogisch medewerkers en leerkrachten van 15 aan elkaar gekoppelde peuteropvanglocaties en basisscholen hebben gedurende twee jaar door middel van audits ‘bij elkaar in de keuken gekeken’. Elk half jaar observeerden de pedagogisch medewerker en leerkracht bij elkaar en stelden ze actiepunten op om de samenwerking te verbeteren. De audit vond plaats onder begeleiding van een auditor. De pedagogisch medewerker en leerkracht formuleerden een kijkvraag en observeerden zo gericht een van de volgende domeinen: speelleeromgeving, regels en rituelen, pedagogisch handelen en didactisch handelen. Na de observaties werd besproken waar de peuter- en kleutergroep al in overeen kwamen en waar ze nog verder op elkaar konden afstemmen. Deze evaluatie leidde tot een aantal actiepunten die door het team van de peuteropvang en basisschool (groep 1 en 2) gezamenlijk werden opgepakt.
De resultaten
Pedagogisch medewerkers en auditoren waren positief over de audits. Zij vonden het prettig om ideeën op te doen en helderder te krijgen wat er van de kleuters wordt verwacht op school en hoe ze daar in de peuteropvang op in kunnen spelen. De pedagogisch medewerkers hadden ook het idee dat de overgang naar de basisschool voor de kinderen verkleind werd.Uit het onderzoek blijkt ook dat de pedagogisch medewerkers verbetering ervaarden in het contact en de samenwerking met professionals van de basisschool. De audits hebben blijkens het onderzoek niet direct een verandering in de relatie tussen pedagogisch medewerker en leerkracht teweeg gebracht. Er was al sprake van goede en veilige relaties bij de start van de interventie. Wel werd aangegeven dat de audits bijdroegen aan de waardering van elkaars werk en het wederzijds respect. Met name voor de waardering van de leerkrachten voor het werk dat de pedagogisch medewerkers doen, waren de audits behulpzaam.
De onderzoekers stelden verder vast dat de afstemming verbeterde naar mate er meer audits uitgevoerd werden. Uit het onderzoek bleek ook dat het uitvoeren van de actiepunten wisselend werd opgepakt. De auteurs geven de aanbeveling om de professionals te ondersteunen in het oppakken en borgen van de geformuleerde actiepunten, bijvoorbeeld door een vve-coach of vve-coördinator.
Zie ook dit praktijkvoorbeeld.