In 1989 werd het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind geadopteerd door de Verenigde Naties. Nederland ratificeerde het verdrag in 1995 en is sindsdien aan dit verdrag gebonden en verplicht om periodiek aan het Comité voor de Rechten van het Kind verslag uit te brengen over de voortgang van de implementatie van dit verdrag in Nederland.
Een op rechten gebaseerde benadering is anders dan een op behoeften gebaseerde (needs-based) aanpak. Een op behoeften gebaseerde aanpak is gericht op het oplossen van specifieke problemen die onmiddellijke en snelle aandacht vereisen (bijvoorbeeld taalachterstanden). Hier tegenover staat een op rechten gebaseerde aanpak: deze bevordert een visie op burgerschap, waarbij de burger - dus ook het jonge kind - houder is van rechten gebaseerd op een holistisch kindbeeld.
Dit verdrag is het resultaat van vele jaren van internationale onderhandelingen. Hieronder staat een korte uitwerking richting pedagogische voorzieningen voor jonge kinderen (cf. Eijkholt, 2022, Kinderrechten en Burgerschap: een perspectief voor een inclusieve en democratische pedagogiek in kinderopvang, voorscholen en naschoolse opvang). Ondanks allerlei geldige redenen en discussies over de vermeende zwakheden van dit verdrag als wettelijk kader, en met respect voor de spanningen die dit kader kan veroorzaken in verband met de eigen zeggenschap van landen en hun verschillende culturen, kan dit Verdrag toch van groot belang zijn voor de kinderopvang vanwege de brede consensus die het heeft opgeleverd, en vanwege de mogelijke inspiratie voor een pedagogiek voor jonge kinderen.
Bevindingen
In 41 artikelen geeft het VRK een visie op kinderen, gebaseerd op de erkenning dat alle kinderen individuen zijn met hun eigen rechten, aanspraken en verantwoordelijkheden. Het kan worden beschouwd als een normatief kader, dat van toepassing is op alle praktijken met betrekking tot kinderen vanaf de geboorte tot de leeftijd van achttien jaar. De leidende principes van het Kinderrechtenverdrag zijn gebaseerd op vier kernartikelen. Kort samengevat:
· Artikel 2, over ‘non-discriminatie en gelijkheid’: alle kinderen hebben recht op dezelfde rechten zonder enige vorm van discriminatie;
· Artikel 3, over ‘het belang van het kind’: bij alle acties met betrekking tot kinderen wordt rekening gehouden met het belang van elk individueel kind of elke groep kinderen als de eerste overweging - de belangen van anderen (ouders, gemeenschap, staat) mogen niet de belangrijkste overweging zijn;
· Artikel 6, over ‘het inherente recht op leven, overleving en ontwikkeling’: de staat heeft de verantwoordelijkheid om het voortbestaan en de ontwikkeling van kinderen zo goed mogelijk te waarborgen; en
· Artikel 12, over ‘participatie en inclusie’: kinderen hebben het recht om hun mening te uiten in alle zaken die hen aangaan, en hun mening krijgt passend belang in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid.
Het verdrag is op drie manieren relevant voor de kinderopvang. Ten eerste is Early Childhood Education and Care in het algemeen een kinderrecht op zich (artikel 29). Het gaat om het recht op onderwijs en voor- en vroegschoolse educatie en opvang als onderdeel daarvan. Ten tweede zijn binnen kindercentra als voorziening alle kinderrechtenprincipes van toepassing en hebben ze betrekking op het evenwicht tussen de kenmerken en belangen van de voorziening zelf, en de beschermings- en participatierechten van de kinderen. Van belang is het begrip dat jonge kinderen niet alleen passieve ontvangers van zorg en onderwijs zijn, maar juist actieve actoren in het proces van hun eigen ontwikkeling. Dat heeft gevolgen voor hoe wij kinderen zien, het kindbeeld. Volgens het Kinderrechtenverdrag moeten we uitgaan van het kindbeeld van het competente kind. En ten derde hangt in het Kinderrechtenverdrag educatie nauw samen met het concept ‘burgerschap’, en begrippen die daarbij horen, zoals participatie, emancipatie en democratie. Democratie is daarbij vooral bedoeld als een manier van samenleven - op het niveau van gezin, (school)gemeenschap, samenleving (en niet als een politiek systeem). Daarom zou het toepassen van kinderrechtenprincipes via kindercentra kunnen leiden tot de erkenning van kinderen als deelnemer aan de samenleving en als democratische burger; dit is de kern van de identiteitsvorming via de onderwijs in het algemeen en voor- en vroegschoolse educatie en opvang (inclusief BSO) in het bijzonder.
Concluderend
Volgens het VRK worden de doelstellingen van onderwijs en opvoeding in algemene termen gedefinieerd als:
1) de ontwikkeling van de persoonlijkheid, talenten en mentale en fysieke capaciteiten van het kind tot het volledige potentieel;
2) de ontwikkeling van respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden;
3) respect voor de culturele identiteit, taal en waarden;
4) de voorbereiding van het verantwoordelijke leven van het kind in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van seksen (dat wil zeggen diversiteit); en
5) de ontwikkeling van respect voor de natuurlijke omgeving (Artikel 29).
“Basisvaardigheden omvatten niet alleen lezen en schrijven, maar ook levensvaardigheden zoals het vermogen om evenwichtige beslissingen te nemen, conflicten op een geweldloze manier op te lossen en een gezonde levensstijl, goede sociale relaties en verantwoordelijkheid, kritisch denken, creatieve talenten en andere vaardigheden die kinderen de middelen geven die ze nodig hebben om hun mogelijkheden in het leven na te jagen” (VN Kinderrechtencomité, Algemeen commentaar nummer 1, 2001).
Verenigde Naties. (1989). Verdrag inzake de rechten van het kind. New York: United Nations. https://www.kinderrechten.nl/professionals/verdragstekst/