WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Algemeen | Publicatiedatum: 2023

Kern

Dit Amerikaanse onderzoek richt zich op de relatie tussen het aantal activiteitenplekken in een kinderdagverblijf en de hoeveel tijd die kinderen, tijdens vrij spel, daadwerkelijk aan het spelen waren. Activiteitenplekken werden gedefinieerd als plekken in de ruimte die duidelijk gemarkeerd en herkenbaar waren, zoals een leeshoek met boekenkast en kleed. De hoofdvraag was of de verhouding tussen het aantal activiteitenplekken en het aantal aanwezige kinderen in de groep zou samenhangen met de mate van spelbetrokkenheid. Ook werd onderzocht of het aantal kinderen per activiteitenplek van invloed was op specifieke activiteiten, zoals constructiespel of fantasiespel, en op de mate waarin kinderen alleen, parallel of samen speelden.

Eerdere onderzoeken naar de relatie tussen oppervlakten van ruimten en het aantal kinderen in de ruimte leverden niet altijd een eenduidig beeld op. Een eerdere studie van Moore (1986) bijvoorbeeld had aangetoond dat in goed gedefinieerde activiteitenplekken het spel van kinderen meer betrokken, exploratiever en socialer was. Maar niet duidelijk was of het aantal activiteitenplekken ook van invloed kon zijn op gedrag. Daarom is in dit onderzoek specifiek onderzocht of de verhouding tussen het aantal kinderen in de hele groep en het aantal beschikbare activiteitenplekken (zoals huishoek, constructiehoek, spelletjestafel) van invloed zou zijn op de mate waarin kinderen betrokken spel zouden vertonen. Het onderzoek vond plaats in drie verschillende kinderdagverblijven in drie kleine steden in de staat New York. In totaal werden 21 kinderen van 4 en 5 jaar oud binnen een periode van drie maanden elk drie keer 15 minuten geobserveerd tijdens vrij spel. Ook werd het aantal activiteitenplekken geteld. Het aantal kinderen dat tijdens een observatie aanwezig was in de groepsruimte werd geteld, en werd gedeeld door het aantal duidelijk aanwezige activiteitenplekken in de ruimte. Er waren per kinderdagverblijf respectievelijk 4, 4 en 6 activiteitenplekken. Het aantal kinderen per activiteitenplek varieerde van 1,25 tot 4. Vervolgens werd steeds gemeten (in secondes) hoeveel tijd binnen elke 15 minuten een kind niet actief bezig was met spel maar bijvoorbeeld aan het rondkijken of nietsdoen was (off-task behavior).

Uit een analyse van de verzamelde data bleek dat er een significant verband was tussen het aantal activiteitenplekken per kind en de mate waarin er sprake was van niet actief spelen (off-task behavior). Als er gemiddeld meer kinderen per activiteitenplek waren, nam het niet-spelen door kinderen toe. Dit betekent dus dat als er minder kinderen per activiteitenplek zijn, hun actieve spelbetrokkenheid spel toeneemt. Een mogelijke reden waarom het niet actief spelen toenam als er minder activiteitenplekken per kind waren, zou volgens de onderzoekers kunnen zijn dat kinderen zich gaan terugtrekken als er te veel kinderen op een plek zijn en er mogelijk ook te weinig spelmaterialen zijn om te delen.

De conclusie van dit onderzoek luidt dat het belangrijk is om bij het inrichten van speelruimten voldoende, goed ingerichte, herkenbare activiteitenplekken te maken. Omdat het hier om een kleinschalige, niet- experimentele studie, gaat, kunnen de onderzoekers geen concrete aanbevelingen doen voor het aantal plekken dat nodig is voor een bepaald aantal kinderen. Vervolgonderzoek zou daarover meer uitsluitsel kunnen geven.