Deze studie heeft gekeken naar het stimuleren van fysieke activiteit bij kinderen door pedagogische medewerkers in Nederlandse kinderopvanggroepen. Fysieke activiteit is belangrijk omdat het veel voordelige effecten heeft bij jonge kinderen. Zo is het gerelateerd aan welbevinden en draagt het bij aan het ontwikkelen van zelfvertrouwen en sociale vaardigheden. Ook is het belangrijk voor een gezond gewicht en draagt het bij aan de motorische ontwikkeling van kinderen. Daarnaast, kinderen die tijdens hun jonge jaren leren om regelmatig deel te nemen aan fysieke activiteiten zijn vaak ook betrokken bij zulke activiteiten in hun tiener- en volwassenjaren. Dit draagt bij aan hun latere gezondheid en welbevinden. In de jonge jaren is de omgeving een zeer belangrijke factor in het ondernemen van fysieke activiteiten. Zeker binnen de context van de kinderopvang zou het aanbod aan activiteiten en benadering van de pedagogisch medewerkers een grote rol spelen in de hoeveelheid en de kwaliteit van de fysieke activiteiten dat de kinderen doen.
Voor dit onderzoek zijn interviews gehouden met 20 pedagogisch medewerkers uit 4 kinderopvangcentra in Maastricht. De interviews werden gehouden met medewerkers van horizontale baby- en peutergroepen en verticale groepen.
Uit een kwalitatieve analyse van de interviews kwam naar voren dat de pedagogisch medewerkers het belang van fysieke activiteiten inzien en dit graag willen bevorderen binnen hun groepen. Echter lopen ze vaak tegen een aantal belemmerende factoren. Eén van deze factoren is een verticale groep. In deze groep is het lastig om een gestructureerde fysieke activiteit te verzorgen die bij alle kinderen past. Daarbij hadden pedagogisch medewerkers vaak het gevoel dat ze zich dan meer concentreren op de jongere kinderen tijdens zulke activiteiten. Een andere belemmering die geldt voor jongere kinderen bij zowel een verticale als horizontale groep is dat het door de verschillende dagritmes van de baby’s lastig is om een moment te vinden waarop de groep naar buiten kan gaan om fysiek buiten te spelen. Bij het ondernemen van meer vrije fysieke activiteiten binnen en buiten werden de baby’s vaak ‘buitengesloten’ omdat het anders onveilig voor hen was. Daarom werden baby’s vaak in de box of de wipstoel gezet terwijl de oudere kinderen bezig waren met fysieke activiteiten.
Deze resultaten laten zien dat als het puur gaat om het stimuleren van fysieke activiteiten horizontale groepen enig voordeel hebben, omdat deze setting het makkelijker maakt om de activiteiten aan te passen aan de leeftijd en vaardigheden van de kinderen. Bovendien zijn de kinderen minder fysiek beperkt in hun activiteiten. Zo hoeven baby’s niet veilig in de box of wipstoel gezet te worden en hoeven peuters geen rekening te houden met de veiligheid van baby’s. Bij een verticale groep zouden de belemmeringen zoals het combineren van verschillende dagritmes kunnen opgelost worden door specifiek aandacht te besteden aan het belang van fysieke activiteiten en het faciliteren van bijvoorbeeld extra personeel dat met kinderen binnen kan blijven waar nodig. Daarbij moeten pedagogisch medewerkers in verticale groepen specifiek professionaliseringsactiviteiten kunnen krijgen over hoe je dit soort activiteiten kunt aanbieden aan verschillende leeftijdsgroepen en hoe je de activiteit dusdanig kunt aanpassen aan je specifieke groep zodat alle kinderen eraan mee kunnen doen en voldoende worden uitgedaagd.
Wilke, S. , Opdenakker, C. , Kremers, S.P.J., & Gubbels, J.S. (2013). Factors influencing childcare workers’ promotion of physical activity in children aged 0–4 years: A qualitative study, Early Years, 33(3), 226-238. https://doi.org/10.1080/09575146.2013.810592