WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Pedagogische kwaliteit | Publicatiedatum: 2020

Kern

Hoe monitor je pedagogische kwaliteit in de kinderopvang? In zijn ‘Omvattend Kwaliteitskader’ onderscheidt Laevers vier niveaus: het proces (micro-niveau), de pedagogische condities, de organisatie (meso-niveau) en de bredere context. Met name het proces is van belang voor de pedagogische kwaliteit, ook wel ‘kernkwaliteit’ genoemd. Daarbij gaat het om wat er zich dagelijks concreet op de werkvloer afspeelt. Laevers geeft aan dat een procesgerichte benadering het meest geschikt is om kwaliteit te monitoren. Meer specifiek gaat het dan om de kwaliteit van de ervaringen van het kind, in beeld gebracht met twee aspecten: welbevinden en betrokkenheid.

Laevers onderscheidt een economische, pedagogische en sociale functie van kinderopvang. De economische functie heeft betrekking op het aanspreken van het potentieel aan mannen en vrouwen voor de arbeidsmarkt. De pedagogische functie gaat over het scheppen van condities om elk kind, ongeacht zijn herkomst, maximale ontplooiingskansen te geven. De sociale functie heeft betrekking op de bijdrage die de kinderopvang kan leveren aan een sociaal rechtvaardige samenleving en het wegwerken van armoede. De pedagogische functie heeft vanzelfsprekend impact op de sociale functie van kinderopvang.

Omvattend kwaliteitskader met vier niveaus

Op basis van internationaal onderzoek is een ‘Omvattend Kwaliteitskader’ ontwikkeld, waarin vier lagen worden onderscheiden:

  1. Het proces (micro-niveau)
  2. De pedagogische condities
  3. De organisatie (meso-niveau)
  4. De bredere context

Voor wat betreft de pedagogische kwaliteit is met name het proces, ofwel het micro-niveau van belang. Daar gaat het over wat zich ‘dagelijks concreet op de werkvloer afspeelt’: de geboden leef- en leeromgeving, het pedagogisch handelen van de pedagogisch medewerker en zijn of haar ervaring (inclusief beleving) in de praktijksituatie. Bij de kinderen gaat het over wat de kinderen concreet doen (activiteiten), en ook hun ervaring van de situatie (inclusief hun beleving). Het interactieve karakter van de pedagogische context wordt benadrukt; kinderen zijn in interactie met elkaar, maar ook tussen kinderen en de volwassenen is sprake van wederzijdse beïnvloeding.

 

ferre laevers, 2016, welbevinden en betrokkenheid als toetsstenen voor kwaliteit kinderopvang

 

Laevers geeft aan dat de kwaliteit van een voorziening zich op de eerste plaats manifesteert in wat zich afspeelt op de groep. Sterker nog: als een voorziening laag scoort op de criteria die betrekking hebben op het micro-niveau, dan kan dat niet goedgemaakt worden door positieve scores op een hoger niveau in het systeem (de pedagogische condities, het meso-niveau of de bredere context). Daarom wordt ook wel naar het micro-niveau verwezen met de term ‘kernkwaliteit’. Ook interactie met ouders is onderdeel van deze kernkwaliteit. Laevers geeft tegelijkertijd aan dat kernkwaliteit ondenkbaar is zonder kwaliteit op meso-niveau.

De pedagogische condities hebben directe invloed op het micro-niveau. Het gaat hierbij om een aantal feitelijke kenmerken van de voorziening. Op het meso-niveau staan de ‘structurele en culturele’ werkplaatscondities. Structurele kenmerken zijn factoren die in materiele vorm of middels afspraken en regelgeving zijn vastgelegd. Met de culturele werkplaatscondities wordt de meer ‘softe’ kant van de organisatie bedoeld. Denk aan leiderschap en pedagogische visie. Deze kenmerken zijn vaak niet te detecteren; ze vereisen communicatie om te expliciteren.

Meten van kwaliteit

Volgens Laevers bieden kenmerken op het niveau van de aanpak (een beschrijving van wat van de professionals verwacht wordt) op zich nooit een sluitende garantie voor kwaliteit. De beschrijving van de aanpak geeft hooguit een indicatie voor de kans dat het gaat om een omgeving die het potentieel heeft om de ontwikkeling te bevorderen.

Beter is om een procesgerichte benadering te hanteren als het gaat om het meten van kwaliteit. Daarbij gaat het om de kwaliteit van de ervaring van kinderen in het hier en nu. Bijvoorbeeld terwijl kinderen met materialen bezig zijn, aan een activiteit deelnemen of in gesprek zijn met een pedagogische medewerker. Laevers onderscheidt daarbij twee aspecten: hoe het kind zich voelt (welbevinden) en hoe intens het kind bezig is (betrokkenheid).

Welbevinden is de uitkomst van een complex samenspel tussen twee elementen: een welbepaalde situatie en een persoon en is als volgt omschreven:

‘Kinderen met een hoog welbevinden beleven plezier, hebben deugd aan elkaar en aan de dingen, ze genieten. Ze stralen vitaliteit en tegelijk ontspanning en innerlijke rust uit. Ze stellen zich open en ontvankelijk op voor wat op hen afkomt. Ze zijn spontaan en durven zichzelf te zijn.’

Betrokkenheid betreft ‘een kenmerk van de ervaring dat garant staat voor de ontwikkeling van het gigantische potentieel waarmee kinderen geboren worden’ en is als volgt omschreven:

‘Kinderen met een hoge mate van betrokkenheid zijn uitermate geconcentreerd, van binnenuit gemotiveerd en gedreven aan de slag. Ze laten de activiteit niet makkelijk los. Kenmerken is ook de intense mentale activiteit, waarbij ze zich bewegen aan de grens van hun mogelijkheden.’