Onderzoeken
Op deze pagina staat een overzicht van wetenschappelijk in Nederland uitgevoerd onderzoek naar 'pedagogische kwaliteit' vanaf 2000 en van nieuw naar oud.
Werken richting een inclusievere BSO voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte: de perspectieven van ouders en pedagogisch medewerkers
Dit onderzoek onderzoekt welke factoren een rol spelen in het creëren van een inclusieve omgeving voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte in de reguliere buitenschoolse opvang (BSO). Het richt zich op de ervaringen van ouders en pedagogisch medewerkers en kijkt naar zowel belemmerende als bevorderende aspecten binnen de BSO zelf die direct invloed hebben op het individuele kind. Door middel van interviews wordt onderzocht hoe BSO’s momenteel invulling geven aan een inclusieve omgeving voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte en welke mogelijkheden de betrokkenen zien om de opvang inclusiever te maken voor alle kinderen.
Dit project maakt deel uit van een vijfjarig promotietraject aan de Rijksuniversiteit Groningen van promovendus Britt Brekhof, gericht op het bevorderen van inclusieve buitenschoolse opvang.
Voorspellers van sociale ongelijkheid - van de voor- en vroegschoolse periode tot in het voortgezet onderwijs
Binnen het pre-COOL cohortonderzoek zijn kinderen vanaf tweejarige leeftijd gevolgd en zijn gegevens verzameld over gezinsfactoren, factoren in de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en enkele schoolkenmerken. Van 2686 kinderen is onderzocht in hoeverre de genoemde factoren samenhangen met sociale ongelijkheid in de ontwikkeling van de schoolloopbaan tot 15-jarige leeftijd. Wat betreft vroeg ingrijpen blijkt uit het onderzoek dat de beste kansen liggen op het gebied van de executieve functies en kennis van de wereld.
Executieve functies (aandacht, werkgeheugen en ‘inhibitie’), die al op driejarige leeftijd werden gemeten, blijken namelijk een sterke voorspeller te zijn van sociale ongelijkheid. Het onderzoek laat ook zien dat burgerschapskennis sterk met sociale ongelijkheid samenhangt. We beschouwen dat in dit onderzoek als indicator voor algemene kennis (kennis van de wereld). Hieruit blijkt het belang van het compenseren voor een lagere algemene kennis bij kinderen met een ongunstige sociaaleconomische achtergrond.
Plusvoorzieningen in de kinderopvang
In Amsterdam zijn een aantal jaren geleden, naast de reguliere kinderopvang en voorscholen, extra opvangvoorzieningen opgezet voor jonge kinderen met een grotere ondersteuningsbehoefte. Deze voorzieningen bestaan uit plusgroepen voor jonge kinderen die baat hebben bij kleinere groepen, en uit plusplusgroepen voor jonge kinderen met een specifieke zorgbehoefte. De plusplusgroepen hebben een tijdelijke opzet en zijn bedoeld voor kinderen die op een wachtlijst staan voor specialistische jeugdhulp. In opdracht van de gemeente Amsterdam is onderzocht of deze plusvoorzieningen een goed antwoord zijn op de zorgvraag van de kinderen. De onderzoeksresultaten hebben richting gegeven aan de verdere doorontwikkeling van het gemeentelijk plusaanbod. De bestaande plusvoorzieningen worden afgebouwd dan wel omgebouwd tot zogenoemde hybride groepen. Ook komt er meer aandacht voor de thuissituatie en ondersteuning van ouders, door in te zetten op versterking van de samenwerking tussen de kinderopvang en andere organisaties in de wijk of buurt, zoals bijvoorbeeld de buurtteams.
Actief fundament
Actief Fundament richt zich op het ontwikkelen van een passende aanpak op een integraal kindcentrum (IKC) gericht op beweegstimulering en motorische ontwikkeling voor kinderen van 2 tot 7 jaar. Het doel is het beweeggedrag, de motorische vaardigheden en het sociaal-emotioneel welbevinden van kinderen te verbeteren. In dit meerjarige onderzoek realiseren we een passende aanpak waarin we inspelen op de ervaren barrières.
De centrale onderzoeksvraag in dit project is: ‘Hoe kan een IKC zo goed mogelijk worden uitgerust teneinde de kwaliteit en kwantiteit van het beweeggedrag van 2 tot 7 jarige kinderen in Nederland te verbeteren?’
Pilot beweegmonitor
De kinderopvang biedt kansen om de hoeveelheid beweging van kinderen op verschillende manieren te stimuleren. Op dit moment hebben we geen zicht op hoe en in welke mate bewegen op de kinderopvang in Nederland gestimuleerd wordt. Het doel van dit onderzoek is om via deze beweegmonitor inzicht te krijgen in de mate waarin aandacht is voor voldoende bewegen/meer bewegen op de kinderopvang.
In dit onderzoek brengen we de volgende onderdelen in kaart: 1) de aanwezigheid van beleid op het gebied van bewegen; 2) het huidige beweegaanbod; 3) de (ervaren) kwaliteit van het beweegaanbod.
Op basis van deze inzichten identificeren we kansen voor het stimuleren van bewegen op de kinderopvang.
De weg naar meer en beter bewegen in de kinderopvang
Uit de literatuur blijkt dat (bij)scholing van pedagogisch professionals gericht op kennis en vaardigheden om kinderen te stimuleren meer te bewegen, een positief effect kan hebben op hoeveel jonge kinderen bewegen (Mehtälä et al., 2014; Lum et al., 2022). Het is niet bekend in hoeverre het thema bewegen momenteel in de opleiding tot (gespecialiseerd) pedagogisch medewerker aan bod komt.
Het doel van dit onderzoek is het thema bewegen in het beleid en het curriculum van de opleiding tot (gespecialiseerd) pedagogisch medewerker in kaart te brengen. Daarnaast willen we de wensen en behoeften van opleidingen rondom het thema bewegen ophalen.
Door het oog van de professional
Bewegen is vaak geen onderdeel van de visie van de kinderopvang, en pedagogisch professionals ervaren een gebrek aan tijd, ruimte, kennis en vaardigheden om kinderen te stimuleren (meer) te bewegen. Onderzoek toont aan dat scholing van pedagogisch professionals over bewegen belangrijk is. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de (scholings)behoeften van professionals in de kinderopvang (zowel het kinderdagverblijf als de gastouder) om kinderen te kunnen stimuleren (meer) te bewegen. Dit inzicht draagt bij aan de ontwikkeling van beleid en professionalisering die aansluiten bij de behoeften van professionals. Inzetten op beleid en professionalisering heeft als uiteindelijk doel: structurele beweegstimulering in de kinderopvang via duurzame integratie, om zo een gezonde groei en ontwikkeling van jonge kinderen te bevorderen.
Wandel woensdag & Fiets vrijdag
Wandel-woensdag en Fiets-vrijdag heeft als hoofddoel het bevorderen van actieve mobiliteit, zoals lopen, fietsen of steppen, van en naar de kinderopvang. Subdoelen zijn het verhogen van de sociale interactie tussen ouders en kinderen, het verbeteren van de fysieke gezondheid en motorische vaardigheden van kinderen en het versterken van het bewustzijn van verkeersveiligheid en milieuvriendelijkheid.
ProMotion
ProMotion richt zich op het stimuleren van bewegen binnen de kinderopvang via de integratie van het thema bewegen binnen opleidingen. Het gaat hierbij om opleidingen die professionals opleiden tot professional in de kinderopvang.
Om dit doel te bereiken doorlopen we de volgende stappen:
- het identificeren van ingrediënten die in de opleiding van professionals werkzaam in de kinderopvang essentieel zijn om professionals in staat te stellen om kinderen te stimuleren om op een kwalitatief goede manier en voldoende te laten bewegen;
- het ontwikkelen van modules voor opleiding en bijscholing, op basis van de geïdentificeerde ingrediënten, om professionals te ondersteunen bij het stimuleren van kwalitatief goed en voldoende bewegen;
- het monitoren van de ontwikkelingen op het gebied van bewegen binnen de kinderopvang.
Beweegmonitor Kinderopvang
Doel van dit onderzoek is om kerngegevens over het thema bewegen op kinderdagverblijven, de gastouderopvang en buitenschoolse opvang in kaart te brengen via herhaalde metingen: de beweegmonitor kinderopvang. Deze monitor zal in de genoemde settingen ingaan op het beleid, beweegaanbod en behoeften van professionals om bewegen te stimuleren bij kinderen. Het monitoren van het thema bewegen op de kinderopvang geeft een goed beeld van de ontwikkelingen op het gebied van beleid en praktijk.
Validating Self-Assessment Measures for Quality of Center-Based Childcare: A Meta-Analysis
Een groeiend aantal belanghebbenden vertrouwt op zelfevaluatie om de kwaliteit van kinderopvang (dagopvang, peuteropvang en buitenschoolse opvang) te beoordelen en te verbeteren, maar de betrouwbaarheid en validiteit ervan zijn nog onzeker. Door zelfevaluatie kunnen professionals in de kinderopvang zich bewust worden van hun eigen sterke en zwakke punten, en hun behoeften voor verbetering identificeren (Isoré, 2009). Zelfevaluatie kan ook een voortdurende dialoog over de kwaliteit van kinderopvang stimuleren tussen aanbieders van kinderopvang, onderzoekers, beleidsmakers en inspectie. Omdat er voordelen lijken te zijn aan zelfevaluatie, is er behoefte aan een duidelijk beeld van de kwaliteit van zelfevaluatie-instrumenten. Voor deze studie onderzochten we de betrouwbaarheid, convergente validiteit en voorspellende validiteit van zelfevaluatiemaatregelen in de kinderopvangcontext.
De bevindingen van de huidige meta-analyse zijn een aanvulling op onderzoek in de Verenigde Staten dat ook hogere scores op zelfevaluatie resultaten rapporteerde voor groepen met hogere scores op gevalideerde metingen voor de kwaliteit van de kinderopvang. Wat betreft de predictieve validiteit van zelfbeoordelingsinstrumenten komen de huidige bevindingen overeen met een eerdere meta-analyse, die ook vergelijkbare kleine verbanden aantoonde tussen wetenschappelijke metingen wat betreft de kwaliteit van kinderopvang en de ontwikkeling van kinderen. Zelfevaluatie metingen kunnen een waardevolle aanvulling zijn op wetenschappelijke kwaliteitsbeoordelingen als deze zelfevaluatie-instrumenten voldoende betrouwbaarheid en validiteit vertonen. Door de kinderopvangpraktijk te voorzien van gevalideerde zelfevaluatie-instrumenten zullen kinderopvangaanbieders hun eigen perspectief kunnen inbrengen in de voortdurende dialoog over pedagogische kwaliteit met onderzoekers, ouders, beleidsmakers en inspectie. Hoewel het gebruik van zelfevaluatie-instrumenten veelbelovend lijkt, is er meer onderzoek nodig naar de potentiële bias van zelfevaluaties.
Kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang
Vanuit de LKK zien we dat de kinderopvangsector nog steeds druk ervaart, met name doorpersoneelstekorten. Tegelijk is de interactiekwaliteit stabiel gebleken en in sommigeopzichten zelfs verbeterd.
Meer en vaker beroepskrachten in opleiding op de groep
Het Expertisecentrum Kinderopvang deed in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek naar de verruimde inzetbaarheid van beroepskrachten in opleiding. Sinds 1 januari 2022 mag namelijk maximaal de helft van het aantal in te zetten beroepskrachten op een kindercentrum bestaan uit beroepskrachten in opleiding (daarvoor was dat maximaal een derde van het aantal in te zetten beroepskrachten). Deze tijdelijke maatregel geldt tot 1 juli 2024. Het onderzoek richtte zich op de gevolgen van deze maatregel voor de pedagogische kwaliteit en de werkdruk van de collega’s die op de groep samenwerken met een beroepskracht in opleiding.
Effecten van voor- en vroegschoolse educatie en opvang op latere ontwikkeling van kinderen
In dit onderzoek is gekeken naar het effect van deelname aan VVE-programma’s, in de voor- en vroegschoolse periode, op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Daarvoor zijn analyses uitgevoerd met gegevens van het landelijke cohortonderzoek COOL5-18 en een eerste ronde van pre-COOL, het aanpalende cohortonderzoek waarin ook de voorschoolse periode is opgenomen. Er is, vergeleken met eerder onderzoek, rekening gehouden met meer mogelijk relevante factoren zoals de kwaliteit van het aanbod in de voor- en vroegschoolse periode, het instroomniveau van het kind bij de start van het basisonderwijs op 4-jarige leeftijd en uitgebreidere gegevens over de gezinssituatie.
Voorschoolse opvang en educatie in peuterzalen en kinderopvanginstellingen
In dit onderzoek wordt de stand van zaken met betrekking tot de belangrijkste doelen van de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE, 2010) geschetst. Het doel van deze wet is om de taalontwikkeling van peuters te stimuleren door de kwaliteit van de peuterspeelzalen en kinderopvang te verhogen. Daarbij is de aandacht vooral gericht op kinderen met een risico op ontwikkelingsachterstanden. Er wordt gebruik gemaakt van gegevens uit de nationale cohortstudie Pre-COOL2-5 . De belangrijkste onderzoeksvragen:
- In hoeverre voldoet de kwaliteit van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven aan de doelen van de Wet OKE?
- Zijn er verschillen in kwaliteit tussen beide werksoorten en zijn ze de afgelopen jaren wat betreft kwaliteit naar elkaar toegegroeid?
- Kunnen kwaliteitsverschillen tussen instellingen verklaard worden uit structurele en organisatorische randvoorwaarden?
- Maakt een VVE-programma of deelname aan een VVE-training uit voor de kwaliteit?
- Zijn er aanknopingspunten om de kwaliteit te verhogen?
De rol van gemeenten en schoolbesturen bij VVE
In dit onderzoek is nagegaan hoe op gemeentelijk niveau door de verschillende betrokken partijen vorm wordt gegeven aan een aantal uitvoerings- en kwaliteitsvoorwaarden van VVE en in hoeverre op basis daarvan verwacht kan worden dat de VVE-doelstelling gerealiseerd wordt. De volgende uitvoerings- en kwaliteitsvoorwaarden zijn meegenomen: de definiëring van de doelgroepen, de werving en toeleiding van deze kinderen naar een VVE-instelling, de daar gebruikte programma’s, de vormgeving van de doorgaande lijn tussen de voor- en vroegschoolse fase, en de financiële middelen die door het Rijk en de gemeenten worden ingezet. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn verschillende strategieën gehanteerd en uiteenlopende bronnen benut, onder meer een literatuurstudie, de gemeentelijke VVE-rapportages van de Inspectie van het Onderwijs, interviews met de bij VVE betrokken partijen, documentenanalyse, de jaarlijkse landelijke VVE-monitor, en een survey onder gemeenten.
Aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en verdere schoolloopbaan
Om blijvende effecten van VVE-programma’s te bereiken wordt het realiseren van een doorgaande ontwikkelingslijn ná de kleutergroepen noodzakelijk geacht. In de VVE-ontwikkelingslijn zijn twee breekpunten te onderscheiden: eerst de aansluiting tussen de voorschoolse educatie en de vroegschoolse educatie op de basisschool, en vervolgens de aansluiting tussen de kleutergroepen en groep 3. In dit onderzoek zijn deze twee overgangen onderzocht. Bij 33 koppels van basisscholen en voorschoolse instellingen zijn interviews afgenomen. Daarnaast is via secundaire analyses op de databestanden COOL5-18 en pre-COOL nagegaan of een sterkere mate van een doorgaande lijn een positief effect heeft op de leerprestaties van kinderen.
Pre-COOL
In 2009 is het pre-COOL cohortonderzoek van start gegaan, aansluitend op het cohortonderzoek onderwijsloopbanen COOL5-18. Het doel van pre-COOL is om zicht te krijgen op de effecten van verschillende vormen van kinderopvang en van voor- en vroegschoolse educatie. Er worden twee cohorten kinderen gevolgd in hun ontwikkeling en schoolloopbanen. In 2009 is het zogenoemde vierjarigencohort gestart. Deze kinderen worden gevolgd vanaf de overgang van een voorschoolse instelling naar de basisschool, tot in ieder geval het einde van de basisschool. Een tweede groep , het zogenoemde tweejarigencohort, bestaat uit kinderen die in 2010 twee jaar zijn geworden. Het tweejarigencohort bestaat uit twee subgroepen: 1) kinderen die een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf of andere voorschoolse voorziening bezoeken, en 2) kinderen die daar niet aan deelnemen. Het tweejarigencohort wordt gevolgd vanaf tweejarige leeftijd tot het einde van de basisschool.
Samenwerken aan preventie en normalisatie rond het jonge kind
In dit project staat het versterken van het gewone leven voor ouders met jonge kinderen centraal. Voor ouders is het belangrijk dat ondersteuning kunnen krijgen als dat nodig is. In dit project organiseren de onderzoekers in drie wijken in Zwolle leergemeenschappen waarin ouders samen met beroepskrachten leren hoe hun gewone leven versterkt kan worden. Beroepskrachten van kinderopvang, school, consultatiebureau, huisartsenpraktijk, sociaal wijkteam en alle betrokken hulpverleners participeren in de leergemeenschappen. Het doel is dat ouders weten waar ze terecht kunnen voor ondersteuning en dat ouders en beroepskrachten het eens zijn over wat goede oplossingen zijn: wanneer wordt het gewone leven echt versterkt? Het streven is om overeenstemming te bereiken over belangrijke uitgangspunten rond opvoeding en ontwikkeling van jonge kinderen, zodat ouders goede handvatten krijgen om hun kind te begeleiden in zijn ontwikkeling, en dat de professionals die hen daarbij ondersteunen op één lijn zitten.
Kennissynthese: hoe kunnen we kinderen en gezinnen in kwetsbare omstandigheden tijdig signaleren en hen zo goed mogelijk ondersteunen door het effectief versterken van beschermende factoren?
Een aanzienlijk aantal kinderen groeit op in potentieel kwetsbare omstandigheden (bijvoorbeeld door armoede of financiële problemen, ouders met psychische problemen of een licht verstandelijke beperking). Deze kinderen lopen een verhoogd risico op fysieke, psychische, sociale en/of schoolproblemen. In deze gezinnen is vaak ook sprake van andere problemen of risicofactoren, zoals een beperkt sociaal netwerk of beperkte opvoedvaardigheden, die een optimale ontwikkeling van kinderen verder kunnen beperken. Door kwetsbare kinderen en gezinnen tijdig te signaleren en te ondersteunen, kan voorkomen worden dat problemen ontstaan of dat er een opeenstapeling van problemen plaatsvindt, die in een later stadium veel lastiger te behandelen zijn. Bepaalde individuele, sociale en maatschappelijke factoren zoals een goede ouder-kindrelatie of een sterk sociaal netwerk, werken beschermend in de ontwikkeling van kinderen. Dit project beoogt inzichtelijk te maken hoe kwetsbare kinderen en gezinnen tijdig gesignaleerd kunnen worden en hoe beschermende factoren effectief kunnen worden versterkt om hen te ondersteunen.
Leiden: Motivatie als motor voor professionalisering
Het doel van de interventie in innovatiecentrum Leiden is om de motivatie van pedagogisch medewerkers te verhogen, specifiek de motivatie om te professionaliseren. De verwachting is dat dit leidt tot een verbeterd professioneel handelen op de groep en uiteindelijk tot een verhoging van de kwaliteit van de geboden vve. De kern van de interventie bestaat uit herhaalde ‘motivatie-interviews’ die leidinggevenden met pedagogisch medewerkers voeren. De onderzoeksvraag die centraal staat is of de innovatieve maatregelen die in Leiden genomen zijn een positief effect op de kwaliteit van de vve hebben.
https://www.sardes.nl/pathtoimg.php?id=4003&image=eindrapport-innovatiecentra-voor-en-vroegschoolse-educatie.pdf
Heerlen: Reflectief practicum
In innovatiecentrum Heerlen voeren pedagogisch medewerkers en leerkrachten bij elkaar audits uit. Het doel hiervan is om hun relatie te versterken en het handelen en aanbod op elkaar af te stemmen. Hiermee kan de samenwerking en de doorgaande lijn tussen peuteropvang en basisschool versterkt worden. De onderzoeksvraag is of de innovatieve maatregelen die in Heerlen genomen zijn een positief effect hebben op de aansluiting van de voorschool en vroegschool en op de kwaliteit van de vve.
https://www.sardes.nl/pathtoimg.php?id=4003&image=eindrapport-innovatiecentra-voor-en-vroegschoolse-educatie.pdf
Dordrecht: Thuis voorlezen met digitale prentenboeken
Het doel van dit project is om te onderzoeken of digitaal voorlezen belemmeringen van voorlezen van papier kan wegnemen. Digitale boeken bevatten naast gedrukte tekst ook gesproken tekst, wat voordelen heeft als ouders laaggeletterd zijn of een andere moedertaal hebben. Deelnemende gezinnen krijgen een maand papieren boeken en een maand digitale boeken. Ongeveer de helft van de deelnemende gezinnen ontvangt eerst de papieren boeken en daarna de digitale boeken. De andere helft ontvangt eerst de digitale boeken en daarna de papieren boeken. Kinderen uit deelnemende gezinnen maken drie keer (vlak voor de eerste periode van vier weken, direct na afloop van de eerste periode en na afloop van de tweede periode) een aantal opdrachten uit Taal voor Peuters. Ouders worden ook drie keer bevraagd over de voorleesfrequentie. Voor de digitale boeken wordt tevens automatisch geregistreerd hoe vaak de boeken bezocht worden.
https://www.sardes.nl/pathtoimg.php?id=4003&image=eindrapport-innovatiecentra-voor-en-vroegschoolse-educatie.pdf
Den Haag: kunst in de voorschoolse educatie
In het kunstparticipatieproject in Den Haag verzorgen kunstenaars uit verschillende disciplines (muziek, dans, beeldend, en mime, of combinaties hiervan) improvisatievoorstellingen in peutergroepen en in het Laaktheater. De kunstenaars richten zich op emotionele betrokkenheid en participatie van de peuters. Ouders zien en ervaren wat kunst met hun kind doet en verwacht wordt dat de pedagogisch medewerkers hun ervaringen met de open en procesgerichte aanpak van de kunstenaars meenemen naar hun groepen. De onderzoeksvraag was dan ook of de innovatieve maatregelen die in Den Haag genomen zijn een positief effect hebben op de kwaliteit van de vve.
https://www.sardes.nl/pathtoimg.php?id=4003&image=eindrapport-innovatiecentra-voor-en-vroegschoolse-educatie.pdf
Pagina 1 van 2