Van Rooijen en Jacobs beschrijven eerst de huidige cultuur van overbescherming van kinderen en hoe dit effect heeft op de kinderopvang. Recent is er meer aandacht gekomen voor het belang van risicovol spelen en uitdaging voor kinderen. Echter, van professionals wordt verwacht dat zij zowel zorgen voor de veiligheid en gezondheid van kinderen als hen ook uitdaging bieden, en de vraag is of en hoe zij dit tegelijkertijd in praktijk kunnen brengen. Er bestaan diverse belemmerende factoren voor het faciliteren van risicovol spelen, zoals beleid en protocollen van de organisatie, weerstand van ouders en persoonlijke grenzen.
De kinderopvang wordt sterk beĂŻnvloed door wet- en regelgeving, onder meer over de inhoud en resultaten van het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Dit heeft zijn weerslag in beleid en pedagogische werkplannen, waarin in sommige gevallen weinig ruimte meer aan professionals wordt gegeven voor eigen inbreng. Dit terwijl veelal in de (na)scholing van medewerkers in de kinderopvang wordt gefocust op hun eigen visie op het werk en niet als uitvoerders van beleid. Het idee van ânormatieve professionaliseringâ gaat uit van reflectie op het handelen waarbij eigen waarden en normen worden ingebracht en van dilemmaâs wordt geleerd, in samenwerking met collegaâs. Professionals zouden de autonomie moeten krijgen om om te gaan met de onzekerheid van de praktijk (âmessy practiceâ) van het spelende kind en zelf âsplit secondâ beslissingen kunnen nemen. Bij risicovol spelen is dit extra relevant omdat dit een zeer normatief concept is, waarbij de meningen verschillen en de subjectieve afweging in de praktijk twijfel en spanning kan geven, met het gevaar dat men afziet van het faciliteren van dit spel.
Bij zeven BSO locaties, verschillend in grootte en context, is er met het team een professionaliseringsprogramma doorlopen waarbij in totaal 62 pedagogisch professionals participeerden. Er werden vijf modules aangeboden in drie bijeenkomsten van een dagdeel, die richten zich op kennis, houding, , praktijk, reflectie en evaluatie. Na twee sessies werden er âloose partsâ geĂŻntroduceerd bij het spelen van kinderen die aanmoedigen tot risicovol spelen, voor een periode van zes weken. Loose parts zijn losse spullen en materialen, geen speelgoed, die kinderen zelf kunnen manipuleren, aanpassen en verplaatsen. Er werd een zeecontainer of schuurtje gevuld met spullen van de kringloop die de zes risicocategorieĂ«n volgens Sandseter stimuleren: dingen met wielen zoals een rollator, buggy of verhuishondje voor snelheid, plastic kratjes, keukentrapje voor hoogte en brancards en emmers voor ruig spel.
De ervaringen van de pedagogisch medewerkers werden geĂ«valueerd in de derde bijeenkomst door het invullen van formulieren met vier vragen: Wat was belangrijk?; Welke verandering zag je?; Wat vond je moeilijk?; en Wat is nog nodig? Deze vragen waren gerelateerd aan zeven onderwerpen: het spelen van kinderen; het begeleiden van risicovol spelen; de eigen houding; het team; ouders; de organisatie; en de GGD. Uit de analyse kwamen twee belangrijke dilemmaâs naar voren. Allereerst is er de behoefte van pedagogisch medewerkers om risicovol spelen te stimuleren en te faciliteren omdat zij de meerwaarde voor kinderen kennen en ook zien in de praktijk. Dit schuurt voor hen met het idee dat zij verantwoordelijk zijn voor veiligheid en bescherming van de kinderen. Interessant was dat zij niet belemmerd worden door de mening van ouders en door hoe leidinggevenden er tegenover staan. Het andere dilemma betreft het hanteren van âéén lijnâ als team. Uit de resultaten blijkt dat er in het werken als team er vaak voor wordt gekozen om âéén lijnâ te hanteren, dus alle pedagogisch medewerkers gebruiken dezelfde regels ten aanzien van alle kinderen tijdens het risicovol spelen. Bijvoorbeeld, niemand mag op het schuurtje klimmen, en dat mag van niemand. Dit staat tegenover de uitgesproken waardering van de verschillen in grenzen die collegaâs hebben ten aanzien van risicovol spelen. Deze werkwijze doet Ă©n geen recht aan de individuele benadering van kinderen bij het risicovol spelen Ă©n niet aan de autonomie en diversiteit van de medewerkers. Een laatste belangrijke bevinding betreft de houding van pedagogisch medewerkers ten opzichte van risicovol spelen. Deze houding verandert namelijk wanneer zij kinderen zien risicovol spelen. Door deze veranderde houding bieden zij kinderen vervolgens meer ruimte voor risicovol spelen. Zien wat deze ruimte doet met kinderen, heeft weer effect op de houding van de pedagogisch medewerker waardoor er vervolgens nog meer ruimte wordt geboden voor risicovol spelen. Dit wordt de âcyclus van verandering in risicovol spelenâ genoemd. De belangrijkste uitkomst van het programma is mogelijk dit cyclische proces van verandering van het spelen en gelijktijdige wijziging van de houding van de professional: een âcirkel van risicovol spelen veranderingâ.
Rooijen, M. van, & Jacobs, G. (2019). A professionalisation programme towards childrenâs risk-taking in play in childcare contexts: moral friction on developing attitudes and collegial expectations.âŻEuropean Early Childhood Education Research Journal,âŻ27(6), 741-756.
Betaalde link: https://www-tandfonline-com.proxy.library.uu.nl/doi/full/10.1080/1350293X.2019.1678715
Artikel op te vragen via of via ResearchGate: https://www.researchgate.net/profile/Martin-Van-Rooijen