WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Risicovol spel | Publicatiedatum: 2021

Kern

Dit artikel beschrijft de opbrengsten van een professionaliseringsprogramma voor de BSO, gericht op het faciliteren van risicovol spelen en de dilemma’s die aanwezig kunnen zijn bij de pedagogisch medewerkers. Zij zijn hierover bevraagd en de analyse gaf twee tegenstrijdigheden in hun pedagogisch en morele handelen. De eerste is de afweging tussen het bieden van veiligheid aan kinderen, dat door organisatie en regelgeving wordt aangestuurd, en het hebben van autonomie in het zelfstandig beslissingen kunnen nemen ten aanzien van het ondersteunen van risicovol spelen. De andere is dat het team graag één lijn wil trekken ten aanzien van risicovol spelen. Dit staat tegenover de diversiteit aan meningen die collega’s binnen een team kunnen hebben en die juist gewaardeerd worden. Nodig is een betere dialoog zodat de pedagogisch professional de vrijheid voelt om elk kind individueel te begeleiden bij het risicovol spelen.

Van Rooijen en Jacobs beschrijven eerst de huidige cultuur van overbescherming van kinderen en hoe dit effect heeft op de kinderopvang. Recent is er meer aandacht gekomen voor het belang van risicovol spelen en uitdaging voor kinderen. Echter, van professionals wordt verwacht dat zij zowel zorgen voor de veiligheid en gezondheid van kinderen als hen ook uitdaging bieden, en de vraag is of en hoe zij dit tegelijkertijd in praktijk kunnen brengen. Er bestaan diverse belemmerende factoren voor het faciliteren van risicovol spelen, zoals beleid en protocollen van de organisatie, weerstand van ouders en persoonlijke grenzen.

De kinderopvang wordt sterk beïnvloed door wet- en regelgeving, onder meer over de inhoud en resultaten van het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Dit heeft zijn weerslag in beleid en pedagogische werkplannen, waarin in sommige gevallen weinig ruimte meer aan professionals wordt gegeven voor eigen inbreng. Dit terwijl veelal in de (na)scholing van medewerkers in de kinderopvang wordt gefocust op hun eigen visie op het werk en niet als uitvoerders van beleid. Het idee van ‘normatieve professionalisering’ gaat uit van reflectie op het handelen waarbij eigen waarden en normen worden ingebracht en van dilemma’s wordt geleerd, in samenwerking met collega’s. Professionals zouden de autonomie moeten krijgen om om te gaan met de onzekerheid van de praktijk (‘messy practice’) van het spelende kind en zelf ‘split second’ beslissingen kunnen nemen. Bij risicovol spelen is dit extra relevant omdat dit een zeer normatief concept is, waarbij de meningen verschillen en de subjectieve afweging in de praktijk twijfel en spanning kan geven, met het gevaar dat men afziet van het faciliteren van dit spel.

Bij zeven BSO locaties, verschillend in grootte en context, is er met het team een professionaliseringsprogramma doorlopen waarbij in totaal 62 pedagogisch professionals participeerden. Er werden vijf modules aangeboden in drie bijeenkomsten van een dagdeel, die richten zich op kennis, houding, , praktijk, reflectie en evaluatie. Na twee sessies werden er ‘loose parts’ geïntroduceerd bij het spelen van kinderen die aanmoedigen tot risicovol spelen, voor een periode van zes weken. Loose parts zijn losse spullen en materialen, geen speelgoed, die kinderen zelf kunnen manipuleren, aanpassen en verplaatsen. Er werd een zeecontainer of schuurtje gevuld met spullen van de kringloop die de zes risicocategorieën volgens Sandseter stimuleren: dingen met wielen zoals een rollator, buggy of verhuishondje voor snelheid, plastic kratjes, keukentrapje voor hoogte en brancards en emmers voor ruig spel.

De ervaringen van de pedagogisch medewerkers werden geëvalueerd in de derde bijeenkomst door het invullen van formulieren met vier vragen: Wat was belangrijk?; Welke verandering zag je?; Wat vond je moeilijk?; en Wat is nog nodig? Deze vragen waren gerelateerd aan zeven onderwerpen: het spelen van kinderen; het begeleiden van risicovol spelen; de eigen houding; het team; ouders; de organisatie; en de GGD. Uit de analyse kwamen twee belangrijke dilemma’s naar voren. Allereerst is er de behoefte van pedagogisch medewerkers om risicovol spelen te stimuleren en te faciliteren omdat zij de meerwaarde voor kinderen kennen en ook zien in de praktijk. Dit schuurt voor hen met het idee dat zij verantwoordelijk zijn voor veiligheid en bescherming van de kinderen. Interessant was dat zij niet belemmerd worden door de mening van ouders en door hoe leidinggevenden er tegenover staan. Het andere dilemma betreft het hanteren van ‘één lijn’ als team. Uit de resultaten blijkt dat er in het werken als team er vaak voor wordt gekozen om ‘één lijn’ te hanteren, dus alle pedagogisch medewerkers gebruiken dezelfde regels ten aanzien van alle kinderen tijdens het risicovol spelen. Bijvoorbeeld, niemand mag op het schuurtje klimmen, en dat mag van niemand. Dit staat tegenover de uitgesproken waardering van de verschillen in grenzen die collega’s hebben ten aanzien van risicovol spelen. Deze werkwijze doet én geen recht aan de individuele benadering van kinderen bij het risicovol spelen én niet aan de autonomie en diversiteit van de medewerkers. Een laatste belangrijke bevinding betreft de houding van pedagogisch medewerkers ten opzichte van risicovol spelen. Deze houding verandert namelijk wanneer zij kinderen zien risicovol spelen. Door deze veranderde houding bieden zij kinderen vervolgens meer ruimte voor risicovol spelen. Zien wat deze ruimte doet met kinderen, heeft weer effect op de houding van de pedagogisch medewerker waardoor er vervolgens nog meer ruimte wordt geboden voor risicovol spelen. Dit wordt de ‘cyclus van verandering in risicovol spelen’ genoemd. De belangrijkste uitkomst van het programma is mogelijk dit cyclische proces van verandering van het spelen en gelijktijdige wijziging van de houding van de professional: een ‘cirkel van risicovol spelen verandering’.

Rooijen, M. van, & Jacobs, G. (2019). A professionalisation programme towards children’s risk-taking in play in childcare contexts: moral friction on developing attitudes and collegial expectations. European Early Childhood Education Research Journal, 27(6), 741-756.

Betaalde link: https://www-tandfonline-com.proxy.library.uu.nl/doi/full/10.1080/1350293X.2019.1678715

Artikel op te vragen via martin.vanrooijen@phd.uvh.nl of via ResearchGate: https://www.researchgate.net/profile/Martin-Van-Rooijen