WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Pedagogische kwaliteit | Publicatiedatum: 2022

Kern

Om probleemgedrag te voorkomen is het van belang te weten hoe het zich ontwikkelt en wat aangrijpingspunten zijn voor interventie. In dit onderzoek zijn ontwikkelingspatronen van externaliserend probleemgedrag in kaart gebracht bij 218 kinderen. Uit de resultaten kwamen vier ontwikkelingspatronen naar voren. 1: De meeste kinderen toonden relatief weinig probleemgedrag dat in de loop der jaren verminderde. 2: Een beperkte groep toonde chronisch veel probleemgedrag. 3: Een groep startte met matig probleemgedrag dat in de loop der jaren toenam, en 4: Een groep startte met relatief veel probleemgedrag dat in de loop der jaren afnam. Kinderen met een lage mate van zelfregulatie waren vaker in de groep met chronisch veel probleemgedrag te vinden dan in de groep met weinig of wisselend probleemgedrag. Opvoedingsfactoren als frequente fysieke straf door ouders (gerelateerd aan chronisch probleemgedrag) of juist warme ondersteuning (gerelateerd aan afnemend probleemgedrag) bleken van invloed op de ontwikkeling van gedragsproblemen.

Om de oorzaken van chronisch externaliserend probleemgedrag te begrijpen is begrip van het verloop van dit gedrag over de tijd, ook wel traject of ontwikkelingspatroon genoemd, noodzakelijk, evenals de identificatie van ontwikkelingsfactoren en mechanismen die samenhangen met persistent probleemgedrag in de vroege jeugd. In dit onderzoek zijn verschillende ontwikkelingspatronen van externaliserend probleemgedrag in kaart gebracht bij kinderen van 3 tot 10 jaar. Deze ontwikkelingspatronen werden vervolgens in verband gebracht met kind- en opvoedingsrisicofactoren.

Voor het coöperatief leren omgaan met anderen zijn verschillende vaardigheden nodig zoals het opvolgen van verzoeken en naleven van regels, het delen van spelmateriaal en aandacht en het stoppen van agressieve impulsen. Waar het stoppen van agressieve impulsen voor de meeste 2-jarigen nog moeilijk is en een piek kent in het 3e jaar, slagen de meeste kleuters erin dit gedrag tijdig te stoppen. Maar er blijft een minderheid van de kinderen die dergelijke problemen ook in latere jaren vertoont. Juist deze kinderen lopen als gevolg van hun probleemgedrag kans om beperkingen op meerdere domeinen te ondervinden tijdens hun ontwikkeling.

De keuze voor de risicofactoren die de auteurs in beeld brachten, is gebaseerd op de theorie van ontwikkelingstaken. Een van de risicofactoren bij kinderen is volgens deze ontwikkelingstakentheorie een beperking in zelfregulatie, met name in ‘effortful control’. Effortful control verwijst naar de vaardigheid om een dominante respons te onderdrukken en een secundaire respons te vertonen: bijvoorbeeld als een kind het speelgoed van een ander kind niet afpakt (afpakken als dominante respons) maar vraagt om mee te mogen spelen (secundaire respons). Het gaat hierbij niet alleen om het stoppen van (ongewenst) gedrag maar ook om tonen van alternatief (gewenst) gedrag.

Uit eerder onderzoek was al bekend dat ook opvoedingsfactoren een rol spelen bij probleemgedrag. Waar een responsieve, warme ondersteuning door opvoeders kinderen helpt om zelfregulatie te ontwikkelen en probleemgedrag te verminderen kan gebrek aan een dergelijke ondersteuning het probleemgedrag in stand houden dan wel versterken. Ook de wijze waarop ouders grenzen stellen in een fase dat kinderen een snelle motorische, cognitieve en sociale groei doormaken en dan ook grenzen verkennen, is gerelateerd aan probleemgedrag. Met name sterk beperkende en negatieve interacties zijn gerelateerd aan probleemgedrag als het niet meewerken en ook aan escalatie van conflicten. Met name frequent fysiek straffen hangt negatief samen met de ontwikkeling van zelfregulatie en positief met langdurig probleemgedrag.

Onderzoeksmethode

Het gedrag en de vaardigheden van de ruim 200 kinderen die voor dit onderzoek werden gevolgd werd op drie momenten in kaart gebracht, namelijk op 3-jarige leeftijd, op 5-6-jarige leeftijd bij de overgang naar de kleuterschool en op 10-jarige leeftijd. Het probleemgedrag van de kinderen werd op deze momenten beoordeeld door hun moeder. De zelfregulerende vaardigheden van de kinderen werden vastgesteld tijdens een bezoek aan het onderzoekscentrum. Opvoedingsrisico’s (frequent fysieke straf en weinig warme ondersteuning van moeder) werden op basis van interviews en vragenlijsten vastgesteld.

Resultaten

Uit de resultaten blijkt dat er vier verschillende ontwikkelingspatronen van probleemgedrag werden onderscheiden. De meeste kinderen (70%) toonden relatief weinig probleemgedrag dat in de loop der jaren verminderde. Een beperkte groep (4%) toonde chronisch veel probleemgedrag. Een derde groep (10%) startte met matig probleemgedrag dat in de loop der jaren toenam, en de vierde groep (16%) startte met relatief veel probleemgedrag dat in de loop der jaren afnam.

 Bron positieve gedragsondersteuning 2

Kinderen met een lage mate van effortful control waren duidelijk vaker in de groep met chronisch veel probleemgedrag te vinden dan in de groep met weinig of wisselend probleemgedrag. Opvoedingsfactoren als vroege fysieke straf door ouders (gerelateerd aan chronisch probleemgedrag) of juist warmte (gerelateerd aan afnemend probleemgedrag) bleken van invloed op de ontwikkeling van gedragsproblemen.

De resultaten van dit onderzoek maken duidelijk dat vroege interventie zich vooral op opvoeders moet richten aangezien zij ook invloed hebben op de ontwikkeling van zelfregulatie.

Olson, S.L., Choe, D.E., & Sameroff, A.J. (2017). Trajectories of child externalizing problems between ages 3 and 10 years: Contributions of children's early effortful control, theory of mind, and parenting experiences. Development and Psychopathology 29, 1333–1351

doi:10.1017/S095457941700030X