WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: Autonomie kind | Publicatiedatum: 2020

Kern

In de alledaagse praktijk moet een professional vaak direct handelen, waarbij beslissingen in een split second worden genomen, dikwijls onbewust. Een reflectieve professional doet vaak het goede, ook in de ogen van het kind. Deze sensitiviteit wordt gerealiseerd in een wijze van handelen, die geleid wordt door bedachtzaamheid en opmerkzaamheid. Van Manen beschrijft de paradox van autonomie versus afhankelijkheid, die volgens hem een schijntegenstelling is. Kinderen die afhankelijk gehouden worden van de opvoeder die alles bepaalt, komen niet tot ontwikkeling, maar kinderen die geheel worden vrijgelaten ook niet. Het omgaan met deze paradox doet de opvoeder door te reflecteren op het handelen in de praktijk, wat je weer klaarmaakt voor het volgende handelen, etc.. Dit is het ontwikkelen van pedagogische sensitiviteit, het ontvankelijk zijn voor het perspectief, de motieven, gevoelens en behoeften van het kind, met andere woorden: het goede doen, op het juiste moment, bij dít kind.

Opvoeders zijn verantwoordelijk voor het plaatsvinden en versterken van de ontwikkeling van het kind, maar hoe kunnen zij deze rol op een zorgvuldige manier op zich nemen? Dit werkt twee kanten op, aan de ene kant dienen wij de situatie, de context, het spel waarin het risico zich aandient, in te schatten. Aan de andere kant dienen wij het kind zelf in te schatten, op grond van leeftijd en karakter. Ook al bevinden beiden zich buiten ons gezichtsveld, immers de afwezigheid van een volwassene is vaak juist noodzakelijk om kinderen risico in het spel te laten ervaren. Dit inschatten vergt ‘pedagogische sensitiviteit’: het goede doen op het juiste moment bij dít kind. Pedagogische sensitiviteit betekent dat je als opvoeder ontvankelijk bent voor het perspectief, de motieven, gevoelens en behoeften van het kind.

Van Manen beschrijft en beschouwt de pedagogische sensitiviteit in de omgang met kinderen. Het gaat om momenten waar het soms ogenschijnlijk vanzelf gaat en om situaties die ook bijzonder ingewikkeld kunnen zijn. Het uitgangspunt is dat de opvoeder de goede dingen wil doen, die soms wel en soms niet lukken. Van Manen blijft dicht bij de directe ervaring en geeft vele voorbeelden uit de praktijk die gaan over de belevingswereld van kinderen en opvoeders en zo een pedagogiek ontwerpt die gaat over de ethiek van het omgaan met kinderen.

Gestart wordt met de basis van zijn pedagogiek, het pedagogisch appèl dat een kind doet op de opvoeder met een vraag, een verwachting, en de opvoeder die handelt waardoor er een pedagogisch moment ontstaat. Pedagogiek omschrijft Van Manen als “de ethische vaardigheid die ons het onderscheid doet maken tussen wat goed is en wat verkeerd, passend en ongepast, in de omgang met kinderen.” De kern hiervan is dat twijfel en onzekerheid onderdeel zijn van het pedagogisch handelen en daarom is het nodig tegelijkertijd het handelen te betwijfelen en te reflecteren op de handelingspraktijk.

Van Manen beschrijft de paradoxen van vrijheid versus controle en autonomie versus afhankelijkheid die onvermijdelijk onderdeel zijn van het pedagogisch handelen. Het is aan de professionele opvoeder om goed na te denken over deze paradoxen, zodat deze ermee om kan gaan als het zich in de praktijk voordoet. Hierbij is het nodig om constant te reflecteren op het handelen in de praktijk, dat je weer klaarmaakt voor de praktijk, als een cirkel. De afweging tussen structuur bieden en het kind zijn vrijheid en onafhankelijkheid geven is een schijntegenstelling. Kinderen die afhankelijk gehouden worden van de opvoeder die alles bepaalt, komen niet tot ontwikkeling, maar kinderen die geheel worden vrijgelaten ook niet. Vrijheid (autonomie) en controle moet steeds weer in balans worden gebracht, dat afhangt van de rijpheid en leeftijd van het kind. Welke afhankelijkheid heeft een kind in een bepaalde situatie nodig om tot autonomie te komen? Dat is de opdracht voor de opvoeder, de professional, die pedagogische sensitiviteit laat zien naar elk individueel kind in elke situatie. Dit bestaat uit actieve alertheid, ethische gevoeligheid en praktische flexibiliteit wat maakt dat deze in staat is de juiste dingen te kunnen zeggen en doen met kinderen in bijzondere en gevoelige situaties die altijd uniek zijn.