Kinderopvang heeft naast verzorging ook de functie van educatie. Immers, men is zich tegenwoordig bewust van het belang van vroege leerervaringen voor de ontwikkeling van jonge kinderen. Dit artikel beschrijft een kleinschalig onderzoek naar opvattingen (beliefs) van pedagogisch medewerkers van 1- tot 3-jarigen over hun rol in de opvang. De opvattingen van pedagogisch professionals worden verondersteld afkomstig te zijn van intuïtieve theorieën over ontwikkeling en leren van jonge kinderen, gebaseerd op ervaringen voorafgaand aan een opleiding. Deze impliciete opvattingen zijn vaak stabieler dan kennis aangereikt in de opleiding en daarmee krachtige voorspellers van het handelen tijdens dagelijkse routines.
De professionals werden geobserveerd en aan de hand van de videobeelden bevraagd over wat zij een ‘good practice’ vinden. Het doel van de studie was vast te stellen welke affectieve (relatiekwaliteit, responsiviteit), cognitieve (educatieve: acties en steun om kinderen te betrekken bij activiteiten, leeftijdsgenoten en volwassenen) en uitvoerende (metacognitieve: reflecties op keuzes en beslissingen) functies van het werken in de kinderopvang terugkwamen in de opvattingen van professionals, en in welke mate de opvattingen een geïntegreerd geheel vormden met verschillende samenhangende functies.
Alle professionals identificeerden hun affectieve rol als kenmerk van het werken met jonge kinderen. Hierbij werd verwezen naar het bouwen aan relaties met kinderen en hun gezinnen. Ruim 70% benoemde ook de cognitieve (educatieve) functie: de professional als model, als degene die vaardigheden aanleert; en slechts 38% benoemde de metacognitieve functie. Bij de metacognitieve functie werden twee aspecten genoemd, namelijk dat in het algemeen beslissingen genomen worden op basis van ontwikkelingskennis en observaties, en dat er behoefte is om routinepraktijken af te stemmen. Weinig professionals bleken in staat om in hun antwoorden de verschillende functies van hun werk te integreren of de samenhang ertussen te benoemen en toe te lichten. Slechts tien procent (2 professionals) hadden meer samenhangende opvattingen: zij beschreven hun praktijken uitvoerig (bijvoorbeeld naast het belang van sensitiviteit en responsiviteit naar kinderen ook het idee van partnerschap met ouders) en in termen van de verschillende functies. De mate van samenhang in de opvattingen was niet gerelateerd aan het aantal jaren ervaring in de opvang maar wel aan opleidingsniveau.
Op basis van de uitkomsten wordt gepleit voor meer aandacht in de opleiding van toekomstige professionals voor opvattingen over hun rol in de ontwikkeling van jonge kinderen. Exploratie van deze opvattingen kan helpen om reflectie te verbeteren. Ook is het van belang na te gaan in hoeverre nieuwe kennis daarbij past om zo in te kunnen schatten of deze kennis gebruikt zal worden. Immers als door coaches voorgestelde gedragsveranderingen niet passen bij de opvattingen van een professional is er minder kans dat deze gedragsverandering gaat plaatsvinden.