WETENSCHAPPELIJKE BRON
Onderwerp: | Publicatiedatum: 2020

Kern

Wat is eigenlijk talent; is het aangeboren (visie 1) of is talent maakbaar (visie 2)? In dit artikel wordt ingegaan op verschillende visies op talent. De common sense benadering (visie 3) stelt dat talentontwikkeling het resultaat is van het samenspel tussen genetische toerusting en omgevingskenmerken. In deze laatste visie is talent een ontwikkelde kwaliteit, dus geen innerlijk vaststaande (genetisch bepaalde) kwaliteit. Op dat idee voortbouwend verwijst talent naar exceptionele kennis of vaardigheden van een individu in vergelijking met leeftijdsgenoten. Baby’s starten met een beperkte set erfelijke vaststaande actiepatronen of reflexen. In contact met omgeving krijgen deze actiepatronen de kans om zich te ontwikkelen. Datgene dat geleerd of verworven wordt tijdens de vroege jeugd (baby-peutertijd) is een hele reeks voorkeuren (motivaties, interesses) samen met kennis- en vaardighedensets die de bouwstenen vormen voor toekomstig leren. Wat betreft de vroege ervaring: de afwezigheid van blootstelling aan mogelijkheden om te leren en vaardigheden te ontwikkelen kan het individu blijvend beperken in zijn prestaties gedurende de levensloop.

Wat is eigenlijk talent; is het aangeboren of is talent maakbaar? In dit artikel wordt ingegaan op verschillende visies op talent. 

Twee sterk contrasterende visies zijn het idee dat talent erfelijk is en vaststaat (nature) tegenover dat talent ‘maakbaar’ is door oefening (nurture). Ackerman stelt een derde visie voor: de common sense benadering. In deze visie is talentontwikkeling het resultaat van het samenspel tussen genetische toerusting en omgevingskenmerken. Drie uitgangspunten zijn in deze common sense benadering van belang: 1) oefening is een essentiële component van expertise of talent maar niet voldoende; 2) niet iedereen wordt een talent en gebrek aan oefening is niet de enige verklaring daarvoor: andere verklaringen zijn fysieke of mentale beperkingen, blessures, ontoereikende vroege ervaringen en sensitieve periodes of ouderdom; 3) de hoeveelheid oefening verklaart maar een beperkt deel van de individuele verschillen in een bepaalde vaardigheid of expertise. Kortom, talent is een ontwikkelde kwaliteit, dus geen innerlijk vaststaande (genetisch bepaalde) kwaliteit. In de common sense benadering verwijst talent naar exceptionele kennis of vaardigheden van een individu in vergelijking met leeftijdsgenoten. Kortom: talent verwijst naar individuele verschillen. Dat kunnen intra-individuele verschillen zijn (bijvoorbeeld: Jasper is beter in tekenen dan in taal), of inter-individuele verschillen (Marjan is beter in tennis dan Anne). Ten slotte kan het betrekking hebben op interindividuele verschillen in intra-individuele groei of ontwikkeling (Jeroen kan eerder lopen dan Martijn).

Hoe ontstaat talent?

Baby’s starten met een beperkte set erfelijke vaststaande actiepatronen of reflexen. In contact met de omgeving krijgen deze actiepatronen de kans om zich te ontwikkelen. Datgene dat geleerd of verworven wordt tijdens de vroege jeugd (baby-peutertijd) is een hele reeks voorkeuren (motivaties, interesses) samen met kennis- en vaardighedensets die de bouwstenen vormen voor toekomstig leren. Bij het ene kind wordt leren gestimuleerd door angst om te falen of tekort te schieten en bij een ander kind door gedrevenheid om iets te beheersen. Omgevingsprikkels zijn in het eerste geval, als het kind leert uit angst om te falen, niet stimulerend en het kind zal dergelijke activiteiten wellicht uit de weg gaan. In het tweede geval, als het kind gedreven is om iets te beheersen, zijn de omgevingsprikkels stimulerend en zal het kind dergelijke activiteiten positief tegemoet treden of zelfs opzoeken. De achterliggende motivatie om te leren heeft dus zowel op korte als op lange termijn consequenties. Vroege vaardigheid geeft zelfvertrouwen en kan weer een stimulans zijn voor verdere ontwikkeling. Dus interesses van een individu zijn afhankelijk van patronen van succes en falen in de kindertijd en tevens van de bredere gezinscontext, die samen leiden tot beïnvloeding van het zelfbeeld en het zelfvertrouwen. Zelfbeeld en zelfvertrouwen (ongeacht of ze accuraat of juist zijn) worden weer gevoed door succes- en faalervaringen. Ontwikkeling van talent is dus waarschijnlijk afhankelijk van cognitieve, affectieve en unieke individuele kenmerken die op hun beurt de richting, intensiteit, duur en effectiviteit van het oefenen of leren bepalen. Na de babytijd is leren en vaardighedenontwikkeling afhankelijk van wat eerder geleerd is. Tegen de tijd dat een kind naar school gaat heeft zij/hij al een behoorlijk ontwikkelde set persoonlijkheid-gerelateerde voorkeuren, interesses, kenmerken en vaardigheden. Kortom, deze verschillen tussen kinderen in voorkeuren, vaardigheden en kenmerken werken door in de kans van slagen in het uitbouwen van vaardigheden op school of bij een muziek-, sport- of schaakvereniging. Zeker als het uitbouwen van vaardigheden enig doorzettingsvermogen eist.

Wat betreft de vroege ervaring: de afwezigheid van blootstelling aan mogelijkheden om te leren en vaardigheden te ontwikkelen kan het individu blijvend beperken in zijn prestaties gedurende de levensloop. Maar ook kan de omgeving een kind wel blootstellen aan leerervaringen maar niet stimuleren tot intrinsieke motivatie, door teveel of juist te weinig druk.