Pedagogisch coach Margriet Prins werkte in het verleden als locatiemanager op een dagverblijf met alleen verticale groepen. Het team realiseerde een passend aanbod gericht op de brede ontwikkeling voor kinderen ‘aan de rand van de groep’: de jongste en oudste kinderen. In deze constructie vormen de oudste kinderen van meerdere groepen samen een ‘nieuwe groep’ tijdens een dagelijkse activiteit. Iedere dag komt een ander ontwikkelingsdomein aan bod en deze dagen ‘verspringen’ over de weken. Omdat de oudste kinderen iedere dag even uit de groep zijn, is er meer tijd beschikbaar om gericht aandacht te hebben voor de andere kinderen op de groep.
Aan de hand van een weekschema vinden er dagelijks groeps-overstijgende activiteiten plaats in een kinderdagverblijf met vijf verticale groepen. Iedere groep is één dag in de week verantwoordelijk voor het organiseren van een peuteractiviteit. Op deze dag staat een ontwikkelingsdomein centraal, maar de invulling van de activiteit is vrij. Pedagogisch medewerkers kunnen aan de hand van wat ze van peuters gehoord hebben of van wat er speelt (bijvoorbeeld het seizoen) of de pedagogisch medewerker leuk vindt, een activiteit aanbieden binnen het ontwikkelingsdomein van die dag. De ontwikkelingsdomeinen zijn passend bij wat belangrijk is in het pedagogisch beleid van de organisatie, in dit geval: natuurbeleving, muziek, techniek, creativiteit, taalontwikkeling. Omdat het weekschema elke week een dag verspringt en de ontwikkelingsdomeinen rouleren komen alle peuters met verschillende ontwikkelingsdomeinen in aanraking. Ditzelfde geldt voor de pedagogisch medewerkers.
In praktijk werkt het zo: de pedagogisch medewerker die “aan de beurt is” om een activiteit met de peuters te begeleiden, haalt de peuters die mee willen doen aan de activiteit op uit de verschillende groepen. Een geschikt moment is bijvoorbeeld als de meeste baby’s slapen of als de meeste dreumesen slapen. Het aantal peuters dat aan de activiteit kan meedoen is afhankelijk van wat de pedagogisch medewerker heeft bedacht en of er eventueel een collega van een andere groep kan meedoen. De peuteractiviteit vindt bij voorkeur plaats op een plek buiten de groepen (zoals in de hal of op de buiten) en sluit aan bij de leeftijd van de peuters, is uitdagend en vraagt om betrokkenheid van de peuters. Omdat het een relatief klein groepje peuters is, kan de pedagogisch medewerker voldoende aandacht besteden aan het aansluiten bij de zone van de naaste ontwikkeling.
Voor de peuters is de dag waarop waarop zij een passende activiteit aangeboden krijgen een verdiepend moment: er kan met materialen worden gewerkt die niet geschikt zijn voor baby’s of dreumesen omdat de activiteit buiten de groep plaatsvindt. De peuters van de verschillende groepen leren elkaar (beter) kennen en zoeken elkaar op een ander moment, bijvoorbeeld bij het buitenspelen, ook meer op. Pedagogisch medewerkers leren de kinderen van de andere groepen ook beter kennen.
Als de activiteit wordt aangeboden op een moment waarop de dreumesen vooral slapen en de baby’s wakker zijn, heeft de pedagogisch medewerker die in de groep blijft meer gelegenheid om zich echt even op de baby’s te richten en kan eventueel een passende activiteit met de baby’s uitvoeren.
De omgeving: ruimte, inrichting en materialen
De peuteractiviteit wordt bij voorkeur buiten de groep aangeboden (hal, atelier, speelzaal, buiten) en geeft de peuters kans om zich een stapje verder te ontwikkelen. Er kunnen materialen gebruikt worden die passend zijn bij de peuterleeftijd en minder geschikt voor baby’s, zoals kleine kraaltjes, zwaardere blokken, kookmaterialen. De pedagogisch professional weet wat er te doen staat, heeft daarvoor de materialen uitgezocht en is flexibel in het aanpassen van het idee als dit beter aansluit bij de kinderen.