Waar mogelijk maken we bij beschrijvingen gebruik van beschikbare wetenschappelijke literatuur en illustreren we kansen met passende praktijkvoorbeelden.

Het ontwikkelteam dat met deze vraag aan het werk ging, is samengesteld uit vertegenwoordigers van organisaties die specifieke keuzes hebben gemaakt bij de invulling van hun aanbod van buitenschoolse opvang:

Kleinschalige buitenschoolse opvang

Buitenschoolse opvang met themalocaties

Buitenschoolse opvang als onderdeel van een dagarrangement

Buitenschoolse opvang met pijlers

Buitenschoolse opvang als gestructureerde vrije tijd

Buitenschoolse opvang die complementair is aan het onderwijs

Buitenschoolse opvang als onderdeel van een systeem dat streeft naar gelijke kansen

Buitenschoolse opvang met vrije tijd als belangrijkste waarde



Kansen voor de BSO: de huidige situatie

De opdracht zoals die in wet- en regelgeving is vastgelegd voor de BSO is gelijk aan de opdracht voor dagopvang:

“Een houder van een kindercentrum biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen.​” (Wet Kinderopvang artikel 1.49 lid 1).

aandacht

In het Besluit kwaliteit kinderopvang (artikel 2.2.11) is dit verder gespecificeerd:

“In het kader van het bieden van verantwoorde buitenschoolse opvang, draagt de houder er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:​

1. op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan en structuur wordt geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;​
2. kinderen spelenderwijs worden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;​
3. kinderen worden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden, en​
4. kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.”

Het imago van BSO

Binnen de kinderopvangsector staat de potentie van BSO niet ter discussie. Maar vraag een buitenstaander eens naar zijn of haar beeld van BSO? Dan zul je vaak horen dat kinderen na school naar de buitenschoolse opvang gaan, daar wat eten en drinken, vervolgens spelen en dan opgehaald worden. Een iets meer ingevoerde buitenstaander weet nog te vertellen dat kinderen in de vakantie de hele dag naar de BSO gaan en dat er dan een vakantieprogramma met activiteiten is.

In het manifest Veranker de unieke expertise van de kinderopvang uit juni 2019 onderstreept de sector de rol van kinderopvang bij de ontwikkeling van het jonge kind (0-6-jaar) en  bij de brede talentontwikkeling van het oudere kind (6-12 jaar). Er wordt dus wel iets verwacht van BSO. Een verwachting die vaak in tegenspraak is met het beeld dat buitenstaanders van BSO hebben.

Wat het weinige onderzoek zegt over wat de BSO doet

Uit het weinige onderzoek dat in Nederland is gedaan naar de BSO, blijkt dat er veel variatie bestaat tussen BSO’s. In het laatste LKK onderzoek (Slot, Jepma, Muller, Romijn, Bekkering, & Leseman, 2019) is geconcludeerd dat de kwaliteit van BSO over het algemeen voldoende is. Maar er is ook ruimte voor verbetering. De gemiddelde emotionele proceskwaliteit bleek namelijk voldoende tot goed. Maar de gemiddelde educatieve kwaliteit (zoals onderzoekers dat vaak noemen), was, hoewel voldoende, duidelijk lager dan de emotionele proceskwaliteit.

aandacht

Educatieve kwaliteit

De educatieve kwaliteit is ook wel te beschouwen als het ontwikkelingsstimulerende aspect van BSO. Met de term 'educatie' wordt namelijk niet bedoeld dat de BSO een schools karakter zou moeten hebben. Er wordt mee gedoeld op het stimuleren van de ontwikkeling (kennis, vaardigheden en attitudes) van alle kinderen. In brede zin, dus op verschillende terreinen: motorisch, cognitief, intellectueel, sociaal-emotioneel, creatief en muzikaal.

Uit onderzoek blijkt dat er bij educatieve kwaliteit sprake is van grotere variatie dan bij de emotionele proceskwaliteit. Er is relatief veel aandacht voor het stimuleren van exploratief spel en sociaal spel. Maar in ervaringsdomeinen als creatieve en muzikale vorming, ontluikend rekenen, wetenschap en technologie, en burgerschapsvorming is het aanbod beperkter. Buitenactiviteiten betroffen voornamelijk spelen in de tuin of op een speelplein. Op deze gebieden werd een grote variatie waargenomen; de mate waarin groepen en locaties erin slagen om een stimulerend programma aan te bieden loopt sterk uiteen. Sommige locaties en groepen slagen hier goed in, terwijl anderen hier nog een slag in kunnen maken.

Deze bevindingen uit het LKK onderzoek sluiten aan bij eerder onderzoek naar de kwaliteit van BSO (Fukkink & Boogaard, 2020[1]). Dit eerdere onderzoek geeft ook een inkijkje in de opvattingen van pedagogen, pedagogisch professionals en ouders. Hieruit is af te leiden wat de BSO toen deed. Het idee was toen dat de BSO een plaats moet zijn voor ontspanning, maar met mogelijkheden om op een holistische manier bij te dragen aan de brede ontwikkeling van kinderen op sociaal, fysiek en creatief gebied (Fukkink & Boogaard, 2020). Stimulering van de cognitieve ontwikkeling en schoolse vaardigheden vond men veel minder belangrijk.

Uit datzelfde onderzoek en diverse recentere rapporten (zie bijvoorbeeld van der Grinten, Kieft, Kooij, Bomhof, & van den Berg, 2019) blijkt dat de informatie-uitwisseling en samenwerking met de basisschool een verbeterpunt is.

aandacht

Relatief laag bereik en terugloop deelname

Uit een kwantitatieve analyse blijkt dat er in 2020 400.000 kinderen naar de BSO gingen. Dat is 28% van de basisschoolleerlingen. Ditrelatief lage percentage is onder meer te verklaren door de deeltijdfactor van werkende vrouwen. Een andere oorzaak van het relatief lage gebruik is te vinden in de uitstroom van kinderen vanaf 7 jaar. Deelnemende kinderen waren in 2020 gemiddeld 9,0 uur per week geplaatst bij de BSO.

Kibeo draagt op haar eigen manier bij aan het vergroten van het bereik. De organisatie kiest bewust voor het openhouden van BSO’s in kleine kernen, hoewel deze op zichzelf niet rendabel zijn.

2. Kansen voor individuele BSO’s

Sterker uitdragen van het eigen profiel en de eigen expertise

Het ontwikkelteam ziet een belangrijke kans voor individuele BSO’s in het sterker uitdragen van het eigen profiel en de eigen expertise naar de buitenwereld. Eén manier om de eigen BSO te beschouwen, zijn de verschillende typen BSO zoals die door Ruben Fukkink en Marianne Boogaard in een publicatie uit 2020 zijn beschreven. Het eerste type focust op een basisprogramma met daarin volop ruimte voor ontspanning en het hebben van plezier met vrienden. Het tweede type betreft een hybride programma met daarin een combinatie van ontspanning en brede ontwikkelingsstimulering van niet-cognitieve/schoolse vaardigheden. Het derde type betreft een hybride programma met ruimte voor ontspanning en ontwikkelingsstimulering van cognitieve/schoolse vaardigheden in een ‘curriculum’. De auteurs geven aan dat er in theorie ook een vierde type mogelijk is met een strikte focus op het schoolse leren (denk aan vaardigheden als rekenen en lezen, huiswerkbegeleiding en remedial teaching), maar dat dit niet lijkt te stroken met de wensen en behoeften van belanghebbenden in de Nederlandse situatie en daarin ook niet voorkomt. Tot slot geven de auteurs aan dat een BSO naar gelang van de leeftijd en behoeften van de kinderen meerdere typen kan combineren op een locatie. Type 1 past wellicht het best bij de jongere kinderen, terwijl type 2 en 3 beter passen bij oudere kinderen. Een combinatie van typen binnen één centrum vraagt volgens de auteurs waarschijnlijk extra coördinatie en een interdisciplinair team met aanvullende competenties. Het ontwikkelteam ziet deze profielen als vliegwiel voor individuele organisaties: Bewustzijn van het eigen type kan bevorderend werken voor de profilering van de eigen BSO, het zelfvertrouwen van de pedagogisch medewerkers, het vormgeven van het aanbod en het maken van keuzes.

De deelnemers aan het ontwikkelteam geven aan dat het belangrijk is om keuzes te maken, deze te integreren in een langetermijnvisie en integraal door te voeren in de organisatie en te communiceren naar ouders en stakeholders. Op die manier creëer je duidelijkheid over wat je doet en waarom je dat doet, maar ook over wat je niet doet en werk je aan je eigen aantrekkingskracht. De keuzes die je maakt, worden vaak mede bepaald door je doelgroep. Bij het doorvoeren van gemaakte keuzes is het soms nodig om creatief om te gaan met wet- en regelgeving, de samenstelling van teams en de invulling van dienstverbanden.

In het vervolg beschrijven we kansen die in meer of mindere mate van toepassing zijn op de hierboven beschreven typen BSO.

Inspelen op de wensen van kinderen en hen keuzes geven

Uit een Vlaams onderzoek naar de mening van kinderen over BSO bleek dat kinderen graag eigen keuzes maken en meebeslissen over wat er gebeurt/verandert op de locatie (Peleman, Boudry, Bradt, Van de Walle, & Vandenbroeck, 2014). Een van de aanbevelingen uit dit onderzoek is om op verschillende manieren zicht te krijgen op wat kinderen ervaren, welke betekenis ze daar aan geven en wat ze willen. Een voorwaarde daarvoor is een klimaat waarin kinderen vrijheid ervaren om hun mening te uiten, waar echt naar geluisterd wordt en op hun mening wordt ingespeeld. Uit dit onderzoek bleek ook dat kinderen het in het vrij spel belangrijk vinden dat ze kunnen kiezen wat ze spelen, wanneer ze dat spelen, met wie ze dat spelen, wanneer ze stoppen met spelen, en waar ze spelen (vrij binnen en buiten lopen). Ook het zelf kunnen kiezen en pakken van spelmateriaal zijn belangrijke aspecten voor de kinderen. In het verlengde hiervan ligt het zelf kunnen vormgeven van de tijd die de kinderen op de locatie doorbrengen. Vooral de oudere kinderen willen graag zelf hun tijd indelen. Kinderen bij Huis de B in Groningen kunnen zowel buiten als binnen met vrienden hun eigen tijd indelen en doen wat zij belangrijk vinden. Huis de B ziet zichzelf als beschermer van de vrije tijd en het vrije spelen van kinderen.

Aanbod versterken door het verbeteren van ontwikkelingsstimulerende component en door verbreding van het aanbod

Zoals uit het laatste LKK onderzoek is gebleken, is er voor veel BSO’s ruimte om het aanbod te versterken (Slot, Jepma, Muller, Romijn, Bekkering, & Leseman, 2019). Dat kan enerzijds door het verbeteren van de interactievaardigheden en anderzijds door het verbreden van het aanbod. Wat betreft de interactievaardigheden, gaat het vooral om ruimte voor verbetering op het gebied van wat onderzoekers vaak de educatieve component noemen, maar wat ook ontwikkelingsstimulerend genoemd kan worden. Met de term educatie wordt namelijk zeker niet bedoeld dat de BSO een schools karakter zou moeten krijgen. We bedoelen het stimuleren van de ontwikkeling (kennis, vaardigheden en attitudes) van alle kinderen in brede zin (op verschillende terreinen: motorisch, cognitief, intellectueel, sociaal-emotioneel, creatief en muzikaal). Met name op het gebied van conceptontwikkeling, kwaliteit van feedback en taalstimulering (zie kader) is ruimte voor verbetering. Het aanbod zou verbreed kunnen worden door kinderen meer ervaringen te bieden op het gebied van creatieve en muzikale vorming, ontluikend rekenen, wetenschap en technologie en burgerschapsvorming. Ook bij Columbus Junior laten ze kinderen zoveel mogelijk vrij in hun keuze voor deelname aan activiteiten, maar wordt er in samenspraak met de kinderen wel gezorgd voor een gevarieerd en interessant aanbod aan activiteiten waarbij de belangrijkste ontwikkelgebieden worden aangesproken.

Uitwerking conceptontwikkeling, kwaliteit van feedback en taalstimulering (Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang)

 Conceptontwikkeling

Hier wordt gekeken naar de mate waarin de pedagogisch medewerker interacties en activiteiten gebruikt om de denkvaardigheden van kinderen te bevorderen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om activiteiten die een beroep doen op: ordenen, vergelijken, verklaren, voorspellen, oplossingen bedenken en evalueren. Goede voorbeelden betreffen het stellen van de zogenaamde ‘waarom’ en ‘hoe’ vragen.

Kwaliteit van feedback

Hierbij gaat het om mate waarin de pedagogisch medewerker feedback geeft die inhoudelijk is en gericht is op het proces in plaats van het product. De feedback die de medewerker geeft, bevordert het leren en begrijpen van kinderen en zorgt voor een grotere betrokkenheid in activiteiten/spel.

Stimuleren van taalontwikkeling

Hierbij gaat het om de kwaliteit van het taalaanbod van de pedagogisch medewerker dat de taalontwikkeling van kinderen stimuleert en faciliteert. De medewerker beschrijft wat ze doet, zodat kinderen een rijk taalaanbod hebben. Verder moedigt de medewerker kinderen aan om taal te gebruiken, bijvoorbeeld door woorden in volledige zinnen te herhalen en vragen te stellen. Er is veel gelegenheid voor kinderen om te praten. De taal die de medewerker gebruikt ligt op een hoger niveau dan dat van de kinderen, zodat kinderen hiervan kunnen leren.


Aanbod voor oudere kinderen versterken waarmee je ook het bereik kunt vergroten

Een landelijk fenomeen is de terugloop van oudere kinderen, vanaf ongeveer 7 jaar, op de BSO. Dit hangt waarschijnlijk deels samen met de toenemende zelfstandigheid van kinderen, maar wellicht ook met het gebrek aan voor hen boeiende bezigheden op de BSO (zie bijvoorbeeld Boogaard, Fukkink, & Felix, 2008). Oudere kinderen hebben andere behoeften dan de jongere kinderen. Zo hebben zij meer behoefte aan een uitdagende omgeving, privacy en zelfstandigheid. Die zelfstandigheid moeten ze kunnen ontwikkelen in een wat grotere leefomgeving, waarin ze zich ook kunnen bewegen buiten het directe gezichtsveld van de pedagogisch medewerkers en hun eigen tijd kunnen indelen. Terwijl voor de jonge kinderen continuïteit van de groep en van de aanwezige pedagogisch medewerker(s) wenselijk is, is het voor de oudere kinderen juist prettig om te kunnen kiezen uit diverse activiteiten - en dus niet voor elke dag dezelfde vaste groep. Vaak ook zijn de inrichting en de aanwezige materialen, of de mogelijkheid zelf activiteiten te ontplooien voor kinderen van acht jaar en ouder beperkt. De oudere kinderen denken graag zelf mee over de regels en inrichting en zouden het fijn vinden om vrienden mee te brengen die niet op de BSO zitten. Zoals hierboven beschreven willen oudere kinderen graag hun eigen tijd indelen, maar ze maken ook graag eigen keuzes over de activiteiten die ze ondernemen, met wie, waar en wanneer (Peleman, Boudry, Bradt, Van de Walle, & Vandenbroeck, 2014). Dus geef hen regie op het ‘programma’ én vrijheid om keuzes te maken op verschillende niveaus.

Zonnekinderen maakt in het kader van de pijler Wereldwijs interessante uitstapjes naar niet voor de hand liggende locaties in de echte wereld, zoals een advocatenkantoor. Dit slaat goed aan bij de oudere kinderen. De deelnemers aan het ontwikkelteam benadrukken dat het belangrijk is om een interessant aanbod te hebben dat aansluit bij de belevingswereld van oudere kinderen. Denk bijvoorbeeld aan het maken van vlogs, raps of een escaperoom. Pedagogisch medewerkers die jong van geest zijn en dichtbij de belevingswereld van deze kinderen staan, maken dit een stuk makkelijker. De mobiele telefoon heeft in het leven van veel oudere kinderen al een belangrijke plaats, daarom is het ontwikkelteam van mening dat daar onder bepaalde voorwaarden ruimte voor moet zijn.

Samenwerking onderwijs en partners in de wijk versterken

Uit onderzoek (bijvoorbeeld Fukkink & Boogaard, 2020; van der Grinten, Kieft, Kooij, Bomhof, & van den Berg, 2019) is bekend dat de samenwerking en afstemming met het basisonderwijs in veel gevallen beter kan. Die samenwerking zie je in de praktijk in verschillende gradaties terug. BSO Oog in Al in Utrecht ziet zichzelf als complementair aan het onderwijs; de BSO vult aan wat het onderwijs weinig of niet aanbiedt. Zowel in het aanbod als in de manier waarop kinderen begeleid worden in spelenderwijs leren en zich ontwikkelen. Deze BSO vertaalt bijvoorbeeld de schoolthema’s door naar het BSO-activiteitenaanbod, zodat kinderen op school en de BSO op verschillende manieren en vanuit verschillende ontwikkelingsgebieden met hetzelfde onderwerp bezig zijn. Ook krijgen ontwikkelingsgebieden die tijdens schooltijd weinig gestimuleerd worden, juist aandacht tijdens BSO-tijd . Een goed voorbeeld hiervan is de muzikale vorming van de kinderen. Een BSO kan alleen complementair zijn als (bijna) alle kinderen van de school eraan deelnemen. In Rotterdam Zuid vult KindeRdam in samenwerking met het onderwijs 10 uur extra schooltijd in. Pedagogisch medewerkers van de BSO worden ingezet om een actief aanbod van sport en spel of wereldoriëntatie vorm te geven tijdens de middagpauze, of als onderwijsassistent of vakkracht in de ‘Dagprogrammering’. Een voorbeeld van een vergaande samenwerking tussen BSO en onderwijs is Speelleercentrum de Wijde Wereld in Uden waar buitenschoolse opvang als integraal onderdeel in de dag is verweven. Voor de financiering van dit dagarrangement is het nodig dat dat alle kinderen van de school deelnemen aan BSO.

Deelnemers aan het ontwikkelteam hebben goede ervaringen met intensieve samenwerkingen met partners in de wijk. Denk aan sport- en muziekverenigingen, buurthuizen, buurtsportcoaches, de culturele sector en het bedrijfsleven.

Professionalisering en benutten van en ontwikkelen talenten van de pedagogisch medewerkers

Deelnemers aan het ontwikkelteam zien een kans in de professionalisering van pedagogisch medewerkers. Er zijn goede ervaringen opgedaan met de opleiding gespecialiseerd pedagogisch medewerker, maar er zijn ook andere mogelijkheden. Denk aan functiedifferentiatie binnen teams met daarin een verscheidenheid aan achtergronden. Een andere mogelijkheid zijn de ‘pijlercoaches- en specialisten’ waar Zonnekinderen mee werkt. Vaak zijn dit pedagogisch medewerkers die affiniteit hebben met een bepaalde pijler, denk bijvoorbeeld aan Natuur & Avontuur, of Sport. De organisatie faciliteert en begeleidt pedagogisch medewerkers om het maximale uit de eigen mogelijkheden te halen. Dat doen zij ook door een flexibele en creatieve inzet op het gebied van contracten. Zo geeft de pijlercoach Sport in de ochtenduren peutergym op andere locaties.

3. Aanbevelingen voor de BSO als sector

In het vervolg bespreken we een aantal aanbevelingen waar een individuele BSO niet direct invloed op heeft, maar waar voor de sector als geheel kansen liggen.

Vergroten van het bereik door een ruimer toegangsrecht

Een van de manieren om het relatief lage bereik van BSO te vergroten is door een ruimer toegangsrecht, onafhankelijk van het recht op kinderopvangtoeslag. Dit toegangsrecht wordt door belanghebbenden onderschreven (Leseman, van der Werf, Jepma, Studulski, Nelemans, & Slot, 2021) en is in diverse rapporten bepleit (SER, 2021; Taskforce Samenwerking Onderwijs en Kinderopvang, 2017), maar vooralsnog staat het huidige stelsel dit in de weg.

Professionalisering in de vorm van een specialisatie

Het ontwikkelteam ziet kansen voor een extra kwalificatie-eis voor het werken op de BSO, vergelijkbaar met de eisen die gesteld worden aan het werken met baby’s. Dit sluit aan bij de conclusie van de LKK onderzoekers dat de kwaliteitsslag in de BSO nog onvoldoende gemaakt is en dat meer professionalisering wenselijk is (Slot, Jepma, Muller, Romijn, Bekkering, & Leseman, 2019).

Een dergelijke kwalificatie-eis kan hand in hand gaan met een specialisatie op de belangrijkste toeleverende initiële beroepsopleidingen.

Samenwerking onderwijs versterken

Het ontwikkelteam onderschrijft het pleidooi uit diverse rapporten om de samenwerking met het onderwijs te versterken (SER, 2021; Taskforce Samenwerking Onderwijs en Kinderopvang, 2017). Meer specifiek gaat het hier om samen met het onderwijs te komen tot dagarrangementen voor kinderen. Het 5 gelijke dagen model creëert daarbij meer tijd om een aantrekkelijk programma aan te bieden. De BSO is hierbij afhankelijk van het onderwijs, want daar zullen bewuste keuzes gemaakt moeten worden in het anders inrichten van de formatie waarmee ruimte ontstaat voor medewerkers van de BSO. Dit is met oog op het lerarentekort wel een interessante mogelijkheid. Afgestudeerden van de opleiding associate degree pedagogisch educatief professional zijn bij uitstek geschikt om deze brugfunctie tussen kinderopvang en onderwijs te vervullen. Het ontwikkelteam stelt vast dat de huidige stelsels maken dat er u-bochten nodig zijn om tot een intensieve samenwerking te komen. Het advies van de Taskforce Samenwerking Onderwijs en Kinderopvang (2017) biedt concrete adviezen om een aantal van deze obstakels weg te nemen. Een mooie bijvangst van dagarrangementen of andere vormen van intensieve samenwerking (op het gebied van personeelsuitwisseling) kunnen ertoe leiden dat het aantrekkelijker wordt voor pedagogisch medewerkers om een dienstverband op een BSO aan te gaan en voor langere tijd aan te houden. Wat het voor werkgevers mogelijk makkelijker maakt om vacatures te vervullen.

[1] Onderzoeksgegevens uit ca. 2008.

 



Praktijkvoorbeelden gezocht

We zijn op zoek naar aansprekende voorbeelden uit de praktijk.
Wil jij een voorbeeld uit jouw eigen praktijk aandragen?

Vul dan alsjeblieft het contactformulier in en we nemen snel contact met je op!

Voorbeeld aandragen

Ontwikkelteam | Kansen voor de BSO

Eindredacteur wetenschappelijke bronnen
Jan Maarten Dank (KindeRdam)
Jeneska Ekkelenkamp (Columbus junior)
Margriet Hofstee (Zonnekinderen)
Atie Roovers (Kibeo)
Angela Kok (Komkids)
Judith Lechner (HuisdeB)
Annemiek vermunt (BSO OOg in Al)
Jos van Zutphen (Speelleercentrum de Wijde Wereld)
IJsbrand Jepma (Sardes)
Annemiek Veen (Kohnstamm Instituut)