“De pedagogisch professional creëert de buitenruimte zo dat deze uitnodigt tot een variatie in beweging en neemt daarin een pedagogische en actieve rol om kinderen te stimuleren hun motorische vaardigheden te ontwikkelen en om de (natuurlijke) omgeving te onderzoeken. De pedagogisch professional onderstreept bij ouders het belang van gevarieerd bewegen en buitenspelen en werkt samen met hen met als doel om het welbevinden, de betrokkenheid en de brede ontwikkeling van kinderen te bevorderen.”

Wat binnen kan, kan buiten ook. En meer!

Veel activiteiten die je binnen doet, kun je ook buiten doen. Denk aan het spelen in hoeken en het aanbieden van activiteiten (zie ook het onderwerp spel en spelbegeleiding in de pedagogische kennisbasis). Het unieke aan de buitenruimte is dat er meer ruimte is, waardoor (groot en veelzijdig) bewegen makkelijker wordt en dat er buiten een andere beleving is, waardoor kinderen andere ervaringen op doen. Onder meer omdat er andere, bijvoorbeeld natuurlijke, materialen aanwezig zijn. De buitenruimte biedt automatisch open einde materiaal, wat stimulerend is voor de fysieke, emotionele, sociale, persoonlijke en intellectuele ontwikkeling van kinderen.

aandacht

Het uitnodigen tot een variatie in beweging is belangrijk omdat we weten dat het veelzijdig en zoveel mogelijk bewegen essentieel is voor de (brede) ontwikkeling van kinderen, voor hun gezondheid, hun welbevinden, hun breinontwikkeling en hun participatie in de samenleving. Ook zien we dat jonge kinderen rijkere taal gebruiken in spel- en beweegsituaties dan bij bijvoorbeeld interactief voorlezen.

Buitenspelen als vliegwiel voor de motorische vaardigheden

Hoe beter de motorische vaardigheden van kinderen, hoe vaker zij zullen buitenspelen. Kinderen komen hierdoor in een positieve spiraal: hoe vaardiger zij worden, hoe vaker zij willen buitenspelen en daarmee plezier beleven aan buitenspelen en succeservaringen opdoen. Dat heeft een positief effect op hun zelfvertrouwen, waardoor zij ook meer risico durven nemen met buitenspelen (zie ook het onderwerp risicovol spel in de pedagogische kennisbasis), wat weer een positief effect heeft op hun motorische vaardigheid.

Onderzoek wijst echter uit dat 20 procent van de kinderen op zesjarige leeftijd al een achterstand hebben in hun motorische ontwikkeling. Door dit tijdig te signaleren en een aanpak in te zetten waarbij kinderen veel en gevarieerd bewegen, kunnen de motorische vaardigheden van deze kinderen significant verbeteren. Gebeurt dit niet, dan haalt 65 procent van de kinderen de achterstand in de vier daaropvolgende jaren niet in.

aandacht

Kader beweegrichtlijn

Het beweegadvies 0-4 jaar is:

  • Voor kinderen jonger dan 1 jaar: 30 minuten buikligging per dag
  • Voor kinderen ouder dan 1 jaar: 180 minuten bewegen per dag, waarvan vanaf 3 jaar minimaal 60 minuten matig intensief bewegen.
  • Beweegrichtlijnen 0-4 jarigen in het buitenland: focus op activiteiten die de motorische ontwikkeling stimuleren

De beweegrichtlijn 4+ jaar is:

  • Bewegen is goed, meer bewegen is beter
  • Dagelijks 60 minuten per dag matig intensief bewegen
  • Drie keer per week spier- en botversterkende activiteiten (zoals sporten)
  • Voorkom veel stilzitten 

De motorische vaardigheden van kinderen zijn een sleutel tot meedoen: een achterstand in de motorische ontwikkeling heeft een negatief effect op:

  • het regelmatig bewegen (60 procent van de kinderen tussen 4 en 12 jaar voldoet aan de beweegrichtlijn),
  • het zitgedrag (kinderen tussen 4 en 12 jaar zitten gemiddeld 7 uur per dag),
  • het zelfvertrouwen,
  • het plezier in bewegen van kinderen.

Kinderen komen door een motorische achterstand in een negatieve spiraal: zij kunnen minder vaak meedoen met beweegactiviteiten (zijn bijvoorbeeld vaak als eerste af of uit) en kunnen daardoor nog minder vaak hun motorische vaardigheden oefenen. Dat heeft een negatief effect op hun zelfvertrouwen en hun plezier in bewegen. Aan het einde van de basisschool zien we daarom veel kinderen die afhaken van bewegen en niet meer meedoen met buitenspelen of sportactiviteiten.

Een breed aanbod gericht op alle grondvormen van bewegen

De motorische vaardigheden van kinderen worden het best ontwikkeld door hen een breed aanbod van activiteiten aan te bieden waarmee de grondvormen van bewegen - springen, lopen, rennen, zwaaien, rollen, draaien, trekken, duwen, gooien, vangen, schieten en balanceren - worden gestimuleerd. Dat vraagt een uitdagend ingerichte buitenruimte en een actieve rol van de pedagogisch professional. Met inrichting bedoelen we niet alleen de vaste elementen zoals klimrekken, maar juist ook de losse materialen, die je kunt verwisselen en afwisselen.
Een uitdagend ingerichte buitenruimte betekent voor kinderen (naar leeftijd):

  • 0-6 maanden: tijd op de buik, veel kijken naar en mogelijkheden om uitdagende (natuurlijke) materialen te grijpen, liggen en ervaren/beleven in een natuurlijke omgeving
  • 6-12 maanden: de omgeving zo inrichten dat kinderen worden uitgedaagd om te oefenen met zelfstandig zitten, kruipen en staan (als het kind daaraan toe is)
  • 1-6 jaar: verdere ontwikkeling grondvormen van bewegen in bewegingsbaantjes, uitdagende fietsparcoursen en ontdekken en ervaren met de zintuigen
  • 6-12 jaar: verdere ontwikkeling van motorische vaardigheden (zie ook het onderwerp bewegen in de pedagogische kennisbasis) in freerun parcoursen, step-/skateparcoursen en sociaal/sportspel.


Zones voor verschillende soorten activiteiten

Bij de inrichting van de buitenruimte kun je werken met zones (ook wel speelplek genoemd, zie ook het onderwerp omgeving: ruimte, inrichting en materialen in de pedagogische kennisbasis) om zoveel mogelijk ruimte te bieden aan de variatie in bovengenoemde activiteiten. De zones in een uitdagend ingerichte buitenruimte zijn in ieder geval zones voor:

  1. rijden (zie filmpje fietsparcoursen);
  2. bewegingsbaantjes (zie filmpje bewegingsbaantjes /freerunnen BSO);
  3. voetbal 2-2 (BSO);
  4. successpellen zoals Kingen en ATW/tafelen (BSO);
  5. een zone voor het spelen met natuurlijke materialen waar kinderen kunnen ontdekken, beleven, ervaren, verstoppen en bouwen. In deze zone zijn materialen als zand, water, bladeren en takken ideaal. In de pedagogische kennisbasis bij het onderwerp duurzaamheidspedagogiek en bij de tools vind je hier ideeën voor.
  6. Tot slot zou je een specifieke zone kunnen hebben voor eten/drinken en voor een buitenatelier met creatieve activiteiten.

Een goed ingerichte zone voldoet aan de volgende aspecten:

  1. het aangeboden materiaal is passend bij de zone
  2. er is differentiatie in spel mogelijk
  3. de pedagogisch professional heeft een actieve rol (opstarten, enthousiasmeren, begeleiden of participeren). Bij het onderwerp spel en spelbegeleiding in de pedagogische kennisbasis vind je tips over het begeleiden van spel, bijvoorbeeld spel in de zandbak, wat zich uitermate goed leent voor onder andere de taalontwikkeling van kinderen.


Een stimulerende rol van de pedagogisch professional

Een stimulerende rol van de pedagogisch professional betekent dat deze een pedagogische en actieve rol heeft. Dat wil zeggen dat de professional in staat is om een beweeg- en ontwikkelomgeving in de buitenruimte te creëren waarin tegemoet gekomen wordt aan de behoefte van kinderen aan autonomie, competentie en verbondenheid. In de buitenruimte kan de pedagogisch professional dat doen door:

  1. keuzes te bieden binnen speelplekken (autonomie)
  2. ieder kind op zijn eigen niveau de mogelijkheid bieden om deel te nemen (competentie)
  3. een coöperatieve omgeving te bieden in plaats van alleen een competitieve omgeving (verbondenheid)

Tips en tricks voor hoe je een beweeg- en ontwikkelomgeving in de buitenruimte creëert, waarbij je aan de autonomie, de competentie en de verbondenheid van kinderen op de BSO tegemoet komt, staan in dit artikel en dit artikel.


Samenwerken met ouders

De pedagogisch professional onderstreept bij ouders het belang van gevarieerd bewegen en buitenspelen en werkt met hen samen met als doel om het welbevinden, de betrokkenheid en de brede ontwikkeling van kinderen te bevorderen. Dat doet de pedagogisch professional door ouders goed te informeren over hoe zij zelf kunnen bijdragen aan het gevarieerd bewegen en buitenspelen van hun kind. Een mooie tool hiervoor is de OK-gezond app. Ook zou de pedagogisch professional ouders kunnen helpen door helder te zijn over welke hulpmiddelen en benaderwijze van kinderen een gezonde motorische ontwikkeling in de weg staan. Zoals bijvoorbeeld het gebruik van een babywalker of het langdurig in een wipstoeltje of Maxi-Cosi zitten.


Aandacht voor buitenspelen in beleid, coaching en scholing

Advies is om in het beleid op te nemen hoe de organisatie en locatie het gevarieerd bewegen en buitenspelen vormgeven, zoals het vies mogen worden, ruimte bieden aan het ontdekken en avontuurlijk bewegen en het risicovol spelen. Regelmatige coaching en scholing is belangrijk om het onderwerp, het creëren van een buitenruimte die uitnodigt tot bewegen en de samenwerking met ouders hierin, op de agenda te houden. Daarmee doen we de kinderen nu en op de lange termijn een groot plezier!

 


aandacht

HOE IS DE Werkdefinitie TOT STAND GEKOMEN?

Na een uitgebreide zoektocht naar, en screening van de literatuur over de buitenruimte in de kinderopvang, heeft de betrokken onderzoeker een concept-werkdefinitie geformuleerd, die vervolgens is voorgelegd aan het ontwikkelteam. Na diverse gesprekken is het ontwikkelteam uiteindelijk gekomen tot de werkdefinitie zoals deze hierboven beschreven staat.

Praktijkvoorbeelden gezocht

We zijn op zoek naar aansprekende voorbeelden uit de praktijk.
Wil jij een voorbeeld uit jouw eigen praktijk aandragen?

Vul dan alsjeblieft het contactformulier in en we nemen snel contact met je op!

Voorbeeld aandragen

Ontwikkelteam | Buitenruimte

Pedagogisch professional
Bianca Salfischberger (Stichting KinderRijk;)
Carolien Libert (Kinderopvang Les Petits)
Claudia Monster-de Wit ( Spot4kids)
Fien de Hoop (Op Stoom)
Irene Wajon (Kinderwoud Kinderopvang)
Judith Voss (Norlandia kinderopvang)
Marjon van der Pol (BJZB kinderopvang)
Max Baar (Kinderopvang Mundo)
Patricia Peters ( Humankind)
Wendy van Adrichem (Quadrant kindercentra)
Onderzoeker
Mirka Janssen (Hogeschool Amsterdam)