Wat is een professional-kindrelatie?

Het lukt professionals vaak goed om met de meeste kinderen een positieve, warme band op te bouwen. Maar met sommige kinderen gaat dat moeizamer of lukt het helemaal niet. Uit onderzoek in voornamelijk de schoolcontext blijkt dat de emotionele band (relatie) die professionals opbouwen met individuele kinderen essentieel is voor de ontwikkeling van kinderen. Ook blijkt dat er veel variatie is in de relaties die professionals opbouwen met de verschillende kinderen in hun groep. Op basis van theorie, onderzoek en onze eigen ervaringen hebben we een werkdefinitie geformuleerd voor wat wij verstaan onder (gezonde) professional-kindrelaties:


Werkdefinitie

Een positieve professional-kindrelatie is de emotionele band tussen professional en kind die wordt gekenmerkt door emotionele en fysieke beschikbaarheid van de professional, wederzijds respect en vertrouwen, waardoor het kind zich veilig voelt en er na een aanvaring snel herstel kan plaatsvinden.

Waarom is de professional-kindrelatie belangrijk?

Uit overzichtsstudies blijkt dat kinderen die een positieve, warme relatie met professionals hebben, meer betrokken zijn bij hun schoolwerk en beter presteren op school. Ook vertonen ze minder probleemgedrag, hebben ze betere relaties met andere kinderen, worden ze minder vaak gepest en pesten ze zelf ook minder vaak.

Daartegenover staat dat kinderen die negatieve, conflictueuze relaties met professionals hebben, minder goed hun best doen op school, lagere cijfers halen en meer probleemgedrag vertonen. Hun relaties met leeftijdsgenoten zijn dan vaak ook negatiever, ze pesten vaker en zijn ook vaker het slachtoffer van pesten. Daarnaast zorgen negatieve relaties met leerlingen ook voor een verminderd welbevinden en meer stress bij professionals.

 

Onderzoeken naar professional-kindrelaties op de kinderopvang

Voor de kinderopvang is er, zeker in Nederlands onderzoek, meer aandacht voor het belang van het pedagogische klimaat op de groep. Toch zijn er ook een aantal onderzoeken die aandacht besteden aan de relaties tussen professionals en individuele kinderen. Uit een Nederlands onderzoek op kinderdagverblijven en in de gastouderopvang bleek dat positieve, warme relaties met professionals en gastouders samenhingen met meer welbevinden en minder emotionele problemen bij kinderen. Negatieve, conflictueuze relaties met professionals hingen samen met meer emotionele problemen en meer storend gedrag (agressie en aandachttekort).

Uit een ander recent Nederlands onderzoek bleek dat peuters die een negatievere relatie hadden met professionals of gastouders, in groep 1 minder sociaal gedrag richting leeftijdsgenoten lieten zien. En uit buitenlands onderzoek bleek dat negatieve, conflictueuze relaties met professionals in de buitenschoolse opvang (bso) leidden tot minder sociaal gedrag bij kinderen een jaar later. Het lijkt dus aannemelijk dat professional-kindrelaties in de kinderopvang belangrijk zijn voor de ontwikkeling van kinderen.


Hechtingstheorie

Het meeste onderzoek naar professional-kindrelaties is gebaseerd op de gehechtheidstheorie. Volgens deze theorie zorgen positieve relaties met professionals voor emotionele veiligheid en zelfwaardering bij kinderen. Als kinderen zich veilig voelen en een positief beeld hebben over zichzelf en anderen, kunnen ze de omgeving gaan ontdekken en zich optimaal ontwikkelen. Professionals kunnen zo een veilige haven en een veilige basis voor kinderen zijn. Met een veilige haven wordt bedoeld dat kinderen in tijden van stress (bijvoorbeeld als ze ruzie hebben met een ander kind) naar de professional toe kunnen gaan voor steun en troost. Een veilige basis betekent dat de aanwezigheid en beschikbaarheid van de professional er voor zorgt dat het kind zich veilig voelt, durft te gaan spelen en met materiaal aan de slag kan gaan. Als een kind een negatieve relatie heeft met een professional, zal het kind zich niet veilig voelen op de groep en kan het zich daardoor ook minder goed ontwikkelen.

In de gehechtheidstheorie wordt vaak onderscheid gemaakt tussen ‘nabijheid’ en ‘conflict’ in professional-kindrelaties. Nabijheid gaat over de mate van warmte, steun en open communicatie in de relatie. Nabijheid zorgt ervoor dat het kind de professional kan gebruiken als veilige haven en veilige basis en zich optimaal kan ontwikkelen. Conflict verwijst naar de mate van negativiteit, strijd, frustratie en dwang in de relatie. Conflict zorgt ervoor dat kinderen zich onveilig voelen als de professional in de buurt is en zich minder goed kunnen ontwikkelen, meer gedragsproblemen zullen vertonen enzovoorts.

Wat kunnen professionals doen om de relaties met individuele kinderen te versterken?

Uit onderzoek met (kleuter)professionals blijkt dat relatiegerichte reflectie kan helpen om de emotionele band met individuele kinderen te versterken. Hierbij reflecteren professionals samen met een coach op relaties met individuele kinderen. Door deze relatiegerichte reflectie reageerden professionals sensitiever op deze kinderen (ze reageerden sneller en adequater op de signalen van kinderen) en ervaarden ze de relaties met deze kinderen als positiever (zie de Tool ‘relatiegerichte reflectie’). 

Verder blijkt uit een overzichtsstudie dat bepaalde gedragingen van professionals effectief zijn in het verbeteren van relaties met individuele kinderen. Het gaat om de volgende gedragingen:

  • Het prijzen/bekrachtigen van positief gedrag (“Fijn dat je netjes op je stoel zit”, “Bedankt dat je me helpt met opruimen”).
  • Zorgen voor een positieve interactieratio. Negatieve interacties wegen zwaarder dan positieve interacties. Om een negatieve interactie te compenseren, zijn 3 tot 5 positieve interacties nodig. 
  • Het zorgen voor 1-op-1 tijd met kinderen, gericht op het verbeteren van de relatie (bijvoorbeeld praten over wat het kind heeft gedaan in het weekend) en niet op het corrigeren van gedrag. 
  • Het kind coachen in het omgaan met emoties: Het valideren (“Ik begrijp dat je boos bent en dat is okay”) en benoemen (“Ik zie aan je gezicht dat je overstuur bent”) van emoties. 
  • Het uiten van oprechte zorg (“Ik ben blij dat je er weer bent vandaag”, “Ik heb je gisteren echt gemist toen je er niet was”). 
  • Respect tonen voor het kind (oogcontact, warme en kalme stem, “alsjeblieft” en “dankjewel” zeggen).
  • Kindgeleide activiteiten: Tijdens het spel het initiatief van het kind volgen en tijdens het spelen het gedrag en de emoties van het kind benoemen en erkennen.
  • Het kind leren kennen: Regelmatig naar de hobby’s en interesses van het kind vragen en daar ook op terugkomen. De professional deelt ook informatie over zichzelf met het kind.
  • Reflectief en ondersteunend luisteren: Doorvragen, samenvatten wat het kind zegt en emoties van het kind benoemen (reflectief luisteren) en interesse tonen en afstemmen op wat het kind zegt (ondersteunend luisteren). 
  • Regelmatige check-ins gedurende de dag, waarbij de professional bij het kind checkt hoe het gaat.  
  • Objectief observeren van het gedrag van het kind om meer over het kind en zijn/haar gedrag te weten te komen en vooroordelen te voorkomen. 
  • Elk kind op een positieve manier begroeten aan het begin van de dag en op een positieve manier afscheid nemen aan het eind van de dag (“Leuk dat je er was vandaag”). 
  • Bij het kind thuis op bezoek gaan om het kind en zijn/haar ouders beter te leren kennen. 
  • Ongewenst gedrag van kinderen op een positieve manier corrigeren (o.a. met het kind over het gedrag praten, het perspectief van het kind innemen).
  • Het herstellen van de relatie na een conflictsituatie (o.a. samen met het kind een oplossing bedenken, laten merken dat je het kind begrijpt, benoemen dat jullie een frisse start maken).

 

Ontwikkelteam Relatie kind en professional

Pedagogisch professional:
Barbara Gelens (Kober Kinderopvang)
;
Dania Jawad (Quadrant Kindercentra )
;
Evelijn van Schagen (SKSG )
;
Hilde van der Vlist (Welschap Kinderopvang)
;
Monique van de Merwe (Stichting Kinderopvang Kralingen )
;
Morwenna Wijtvliet (Dichtbij kinderopvang )
;
Sofi Sandifort (SDK Kinderopvang )
;
Yvonne van Dijk (Kinderkoepel )
Onderzoeker:
Dr. Debora Roorda (Universiteit van Amsterdam)