Wat maakt een goede kinderopvang? Rosanne Sluiter promoveerde op deze vraag. Haar belangrijkste bevinding: een sterke relatie tussen kind en professional is waardevol voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind.
Wat houdt promoveren precies in?
‘Meestal kun je promoveren na je masteropleiding, maar het kan ook op een later moment. Dat laatste geldt voor mij. Ik werkte eerst een aantal jaar als docent en junior-onderzoeker. Toen kwam er budget vrij voor kinderopvangonderzoek. Samen met collega’s heb ik daarop gereageerd, en ons voorstel werd aangenomen. Het is gebruikelijk dat je vier jaar krijgt voor je promotieonderzoek. In mijn geval was het drie jaar.’
Wat was jouw onderwerp?
‘Ik onderzocht de invloed van de kwaliteit van kinderopvang op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Hierbij keek ik niet alleen naar groepskwaliteit, maar ook naar de één-op-één-relatie tussen een pedagogisch professional en een individueel kind. Die relatie kon ik meten aan de hand van kenmerken zoals de mate van nabijheid, conflict en afhankelijkheid.’
Waarom vond je het belangrijk om dit te onderzoeken?
‘Ik ben eigenlijk al sinds mijn eerste studiejaar geïnteresseerd in de kinderopvang. Toen werkte ik al mee aan Nederlandse kwaliteitspeilingen. En daarna ben ik altijd bij zulke onderzoeken betrokken gebleven. Deze sector is toch een beetje een ondergeschoven kindje, qua onderzoek. Ik vind die verhouding te scheef, in Nederland in het bijzonder: er wordt relatief weinig onderzoek gedaan naar de voorschoolse setting. Als je onderzoeksgroep vier jaar of ouder is, kun je voor onderzoeksgelden terecht bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek, de PO-raad of de Sociaal-Economische Raad. Zoiets bestaat niet voor de kinderopvang. Volgens mij komt dat deels doordat de kinderopvang onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid valt, en niet onder Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dat vind ik oneerlijk. Dus ik wilde graag iets bijdragen.’
Wat waren je belangrijkste bevindingen?
‘Het belang van de relatie tussen kind en professional stak er bovenuit. Vooral het effect op het welbevinden van het kind viel op. En het was heel duidelijk onderbouwd, want we hadden het onderzocht op basis van drie verschillende perspectieven: professional, ouder en onafhankelijke observator. Allemaal beoordeelden ze het welbevinden bij kinderen hoger wanneer de band met de professional goed was. Bij gastouders was dit effect nog sterker, wellicht omdat kinderen dan een vast gezicht hebben.’
Wat betekent dit voor de praktijk?
‘Het is in elk geval duidelijk dat deze relatie niet over het hoofd mag worden gezien. Tijdens de opleiding van pedagogisch professionals zou hier genoeg aandacht voor moeten zijn. Hoe bouw je een goede band op met een kind? Misschien kunnen we leren van het onderwijs. Daar bestaan al interventies voor leerkrachten om de band met een individueel kind te verbeteren, en die werken heel goed. Het begint ermee dat je als professional aanwezig moet zijn. Er moet voldoende contact zijn met het kind. Dus als je elkaar maar één dag per week ziet, wordt het lastig.’
Dat is geen fijne constatering, in deze tijd van personeelstekorten.
‘Nee, door die tekorten is de kwaliteitseis rond het vaste-gezichtencriterium enigszins versoepeld. De overheid biedt kinderopvangorganisaties meer ruimte om mee te bewegen met de praktijk. De inspectie gaat daarin mee. Daarnaast mogen mbo-studenten nu vaak volwaardig meedraaien, terwijl die na een halfjaar of jaar weer weg zijn. Ook dat is voor de kinderen weer een bekend gezicht dat ineens verdwijnt. Hoe logisch dit allemaal ook is, in tijden van nood, het zijn toch aspecten die niet al te bevorderlijk zijn voor het opbouwen van een band. Het is goed om ons daar bewust van te zijn.’
Doe je nog steeds onderzoek naar de kinderopvang?
‘Nee, aan de Radboud Universiteit doe ik onderzoek naar het primair onderwijs. Dat komt vooral omdat er weinig posities met betrekking tot kinderopvangonderzoek beschikbaar zijn, momenteel. Maar als er in de toekomst weer iets vergelijkbaars op mijn pad komt, grijp ik dat zeker aan. Ik heb nog steeds hart voor de sector.’
Je zat ook in een ontwikkelteam van het Expertisecentrum.
‘Ja, het ontwikkelteam onderlinge interacties. Dat ging over het stimuleren van interacties tussen kinderen, ook een belangrijk kwaliteitskenmerk binnen de kinderopvang. Het blijkt lastig voor professionals om deze interacties succesvol aan te moedigen, dat is echt een soort hogere vaardigheid. Daarom was het nuttig om daar met collega’s en mensen uit de praktijk over in gesprek te gaan.’
Nu start het Expertisecentrum een netwerk voor onderzoekers. Wat vind je daarvan?
‘Dat vind ik een fantastisch initiatief. Ik heb mij er meteen bij aangesloten. Dit helpt enorm om de kinderopvang als sector volwassener te maken. In andere onderzoeksgebieden bestaan zulke netwerken al, maar voor de kinderopvang was het er nog niet echt. Dus ik ben blij dat daar verandering in komt. Zo’n netwerk is perfect voor onderzoekers om kennis en expertise bij elkaar op te halen, en om te voorkomen dat je dubbel werk doet. Hoeveel je ook van de kinderopvang weet, er zijn altijd aspecten waar je minder verstand van hebt. Via het netwerk kun je meteen de juiste mensen vinden om daar meer over te leren.’
Hoe zie je je eigen rol binnen dit netwerk?
‘Ik kan mijn ervaring delen; wat ik geleerd heb over kwaliteitsinstrumenten, en over onderzoek naar relaties. Ik ken de sector goed, inmiddels, zowel de praktijk als de wetenschap. Daarnaast word ik er ook gewoon persoonlijk enthousiast van. Uiteindelijk zijn we allemaal vakidioten die dol zijn op de sector. Geen enkele onderzoeker doet dit voor de roem of het geld. We doen dit omdat we het een prachtig onderwerp vinden, en omdat er nog zoveel werk aan de winkel is. Het is mooi om dat met elkaar te delen.’