
Werkdefinitie
Zelfredzaamheid is het vermogen van een kind om binnen zijn of haar eigen kunnen zelfstandig te handelen, keuzes te maken en hulp te vragen
Zelfredzaamheid
Pedagogisch professionals ervaren een afname in de zelfredzaamheid van kinderen. In de groep kost het bijvoorbeeld veel tijd om jassen aan te trekken, kinderen naar het toilet te begeleiden of te helpen bij kleine taken. De eerste reactie of neiging is soms om naar ouders te wijzen “Ze oefenen thuis te weinig!” maar de werkelijkheid is complexer. Zelfredzaamheid ontstaat in de wisselwerking tussen kind, gezin en bredere pedagogische omgeving. Dus hoe kunnen pedagogisch professionals sámen met ouders de zelfredzaamheid van kinderen ondersteunen?
In deze kennisbasis richten we ons vooral op de kinderopvang (0-4 jaar), maar sommige inzichten en tools zijn ook toepasbaar binnen de buitenschoolse opvang (4-12 jaar).
Wat bedoelen we met zelfredzaamheid?
Zelfredzaamheid bij jonge kinderen gaat over meer dan alleen zelf de jas aantrekken. Het gaat over bij de leeftijd passende zelfzorgvaardigheden die kinderen nodig hebben om in hun basisbehoeften te voorzien zonder hulp van een volwassene. Denk hierbij aan aankleden, handen wassen, eten en opruimen. Maar ook zelfstandig keuzes maken, je eigen veiligheid waarborgen (bijvoorbeeld niet zomaar de straat oprennen) en zelf kunnen ontspannen, horen bij zelfredzaamheid.
Waarom is zelfredzaamheid belangrijk?
Zelfredzaamheid is meer dan alleen wat handige routines; het zorgt ervoor dat kinderen kunnen groeien in autonomie en zelfvertrouwen. Daarnaast heeft zelfredzaamheid invloed op de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Het vroeg stimuleren van zelfredzaamheid loont: kinderen die in de peutertijd zelfredzamer zijn, laten in de kleutertijd meer assertiviteit, samenwerking en zelfbeheersing zien. Zelfredzaamheid is dus tegelijk een voorwaarde én katalysator voor de ontwikkeling van jonge kinderen.
Waardoor groeit zelfredzaamheid?
Zelfredzaamheid groeit niet vanzelf. Verschillende factoren spelen een rol.
1. Motoriek
Fijne en grove motoriek hangen samen met zelfredzaamheid: ritsen, knopen, toilet hygiëne, een beker gecontroleerd kantelen. Wanneer de motoriek achterloopt, hapert vaak ook de zelfredzaamheid. Gericht de motoriek oefenen, bijvoorbeeld tijdens spel en routines, ondersteunt de ontwikkeling van zelfredzaamheid.
2. Executieve functies
Kinderen met sterkere executieve functies, zoals je aandacht bij een activiteit houden, een stap-voor-stap volgorde aanhouden en impulsen remmen, pakken zelfzorgvaardigheden sneller zelfstandig op. Bij kinderen met minder sterke executieve functies is de begeleiding door opvoeders belangrijker. Het kan helpend zijn om zelfzorgvaardigheden routinematig te oefenen: kleine stapjes, visuele steun en vaste volgorde.
3. Kennis en verwachtingen van volwassenen
Ouders én professionals die weten welke mijlpalen bij welke leeftijd horen, kunnen doelgerichter ondersteuning bieden. Realistische verwachtingen voorkomen twee valkuilen: te veel overnemen (waardoor kinderen niet oefenen) en te veel verwachten (waardoor het kinderen niet lukt).

De zone van naaste ontwikkeling en scaffolding
Het is belangrijk dat het kind ondersteund wordt bij het aanleren van nieuwe vaardigheden, terwijl de taak niet uit handen wordt genomen of te moeilijk is. Dit gebeurt in de zone van naaste ontwikkeling (ZNO), oftewel het gebied tussen wat het kind al zelfstandig kan en wat het kan bereiken met de juiste begeleiding. De taken of opdrachten moeten voor het kind niet te makkelijk en niet te moeilijk zijn, maar met hulp nét uitdagend genoeg.
Voorbeeld: een kind probeert zijn jas dicht te ritsen. Hij probeert echter de slider in de rits te drukken; het lukt niet. Met de juiste aanwijzing ('schuif de slider in de rits'), zonder het over te nemen, lukt het het kind wel. De opvoeder heeft dus binnen de ZNO geholpen en het kind heeft een stukje zelfredzaamheid ontwikkeld.
Naarmate de vaardigheid van het kind toeneemt wordt de ondersteuning stukje bij beetje afgebouwd – totdat het kind het zelf kan. Dit proces wordt ook wel scaffolding genoemd. Net zoals een steiger geleidelijk wordt afgebouwd totdat het gebouw zelfstandig en stevig staat. Door taken als aankleden, tandenpoetsen of boterhammen smeren eerst samen te doen en dan geleidelijk los te laten, bouwen kinderen zelfvertrouwen én zelfstandigheid op.
4. Democratische opvoedstijl
De algemene opvoedstijl die opvoeders hanteren is van belang. Een democratische (of autoritatieve) opvoedingsstijl, waarin ouders structuur bieden en tegelijkertijd responsief zijn, draagt het meeste bij aan de ontwikkeling van zelfredzaamheid.
5. Autonomie-ondersteunend handelen
Autonomie-ondersteunend handelen betekent: gevoelens erkennen ("je baalt, het is lastig die rits!"), betekenis geven ("laarzen aan zodat je voeten droog blijven") en keuzeruimte bieden binnen grenzen ("eerst jas of eerst schoenen?"). Dit vergroot de kans dat jonge kinderen regels en routines gaan volgen. Hierbij spelen het temperament van het kind en de stress van de opvoeder een rol. Sommige kinderen zijn van nature snel boos of verdrietig. Opvoeders van deze kinderen ervaren vaker stress; en dat maakt het uitdagender om autonomie-ondersteunend te blijven.

Strategieën bij 'saaie' taken
Juist wanneer een taak 'saai' is (zoals tandenpoetsen of opruimen), is het nuttig om autonomie-ondersteunende strategieën in te zetten. Hieronder acht strategieën die door opvoeders van peuters als helpend worden ervaren:
- Leg uit waarom het belangrijk is (bijv. "Jas aan omdat het koud is")
- Als de peuter vraagt waarom, leg het nogmaals uit
- Luister naar protesten en bezwaren van de peuter
- Beschrijf het probleem (bijv. "Moeilijk lopen met speelgoed op vloer")
- Houd rekening met wensen van de peuter (bijv. "Speelgoed mee naar bed")
- Toon begrip dat de peuter geïrriteerd is door je verzoek
- Erken gevoelens met geluidjes ("Hmm") of benoem het gevoel
- Laat zien wat je wilt door het zelf ook te doen
Naar: How to support toddlers’ autonomy: Socialization practices reported by parents.
6. Leren van anderen
Kinderen leren veel door te kijken naar anderen en het daarna zelf te proberen. Daarbij zijn rolmodellen belangrijk: ouders, pedagogisch professionals en leerkrachten, maar ook leeftijdsgenoten en zelfs personages uit boeken of van tv. Als kinderen zien dat een ander kind zijn jas dicht krijgt of netjes zijn handen wast, willen ze het vaak ook proberen. Daarom werkt samen oefenen in de groep zo goed. Ook korte filmpjes of boekjes over hygiëne of aankleden kunnen een mooie ingang zijn om daarna in de praktijk te oefenen.

De sociaal-cognitieve leertheorie
Volgens de sociaal-cognitieve leertheorie van Bandura leren kinderen in vier stappen:
- Allereerst observeert het kind het gedrag van een ander.
- Vervolgens onthoudt het kind het gedrag (retentie), meestal door het te koppelen aan symbolen zoals woorden of gebaren.
- Daarna imiteert het kind het gedrag, het kind probeert het gedrag zo goed mogelijk na te doen. Bij herhaling gaat dit beter.
- Als laatste moet het kind de motivatie voelen om het gedrag uit te voeren, die motivatie is het sterkst wanneer het gedrag positief bekrachtigd wordt (bijvoorbeeld met een compliment).
De rol van pedagogisch professionals en ouders
De kinderopvang biedt veel kansen voor de ontwikkeling van zelfredzaamheid, doordat kinderen op de groep naar elkaar kijken en elkaar nadoen. Het is belangrijk om te zorgen voor een duidelijke structuur, herhaling en oefenkansen. Denk aan vaste routines rondom eetmomenten, opruimen en jas aantrekken. Door hier tijd voor in te plannen en niet alles "even snel" over te nemen, leren kinderen zelfstandig te handelen. Ook kunnen er materialen of spellen worden aangeboden waarmee kinderen hun motoriek en zelfzorgvaardigheden gelijktijdig oefenen, denk bijvoorbeeld aan een knopenbord of spelen in een buitenkeuken.
Zelfredzaamheid ontwikkelt zich het beste als de kinderopvang en thuis elkaar versterken. Het is belangrijk om ouders mee te nemen in de dingen die gebeuren op de groep. Veel ouders zien de kinderopvang vooral als opvang, niet als leeromgeving. Investeren in de relatie en uitleg geven over het educatieve doel (waarom oefenen we deze routine, wat levert het thuis op?) kan de samenwerking met ouders versterken. Voor meer tips over het samenwerken met ouders, zie kennisbasis Samenwerken met ouders