Als directeur werkt ze liever in de luwte, maar maakt voor dit artikel een uitzondering. Ze vertelt uitgebreid over haar persoonlijke fascinatie voor de ontwikkeling van kinderen.

Yvette komt oorspronkelijk uit een heel andere hoek; ze is afgestudeerd als bioloog. ‘Er was alleen geen werk te vinden in de richting die ik graag op wilde, dus toen ben ik het onderwijs ingegaan, als docent biologie.’

Dat vond ze al snel erg leuk. ‘Hoe tieners zich gedragen in een groep, dat fascineerde me. Het was een uitdaging om hun aandacht te krijgen. Ik heb een keer tien koeienhart gehaald bij een slachterij. We gaan onderzoek naar de bloedsomloop doen, zei ik. Die is gek, dachten ze. Maar ik had hun aandacht. Zo bedacht ik steeds iets anders.’

Werd daar het eerste zaadje geplant voor jouw latere filosofie? 

Yvette: ‘Ja, zo kun je dat wel zeggen. Eerst de psychologie van het kind, daarna pas de lesstof. Als je ze iets probeert bij te brengen waar ze niet op zitten te wachten, glijdt het van ze af. Maar als je ze weet te raken, dan landt het.’

Dacht je toen ook al: de ontwikkeling bij de jongste kinderen vind ik het meest interessant? 

‘Nee, totaal niet. Dat kwam pas later, toen ik zelf kinderen kreeg. Toen ging ik langs bij een goede vriendin die naar Denemarken was verhuisd. Haar kind ging naar “het schooltje”, zoals zij dat noemde. Ik was meteen verkocht.’

Wat trof je zo? 

‘Denemarken liep toen al dertig jaar op ons voor, qua kinderopvang. Het was winter, maar de kinderen kregen dikke pakken aan en gingen naar buiten om een vuurtje te stoken. Ze bezochten het bos, ze aten samen, ik zag hoe die kinderen contact met elkaar maakten. Het was fantastisch voor ze, veel leuker dan als ze thuis bij hun moeder waren gebleven, dat was duidelijk. Ineens viel het me op dat wij in Nederland voor kinderen bepaalden hoe het moet. In Denemarken stond de autonomie van het kind juist centraal. Echt een andere cultuur. Toen dacht ik: ik ga zelf een kinderdagverblijf beginnen.’

Dat klinkt als een enorme stap.

‘Ik was net ontslagen vanwege bezuinigingen – voor de zoveelste keer. Ik vond het onderwijs maar vreemd in elkaar zitten. Weinig flexibiliteit, ontzettend veel regels. Als docent had ik geen enkele invloed op de organisatie, ik moest het programma volgen. Bij een kinderopvang zou ik alles zelf kunnen bepalen. Dan kon ik kinderen bieden wat ze werkelijk nodig hadden. En de jongste kinderen ontwikkelen zich het snelst, had ik inmiddels door, dus dat leek me een prachtige uitdaging. In 1989 zijn we begonnen in Schiedam, helemaal geïnspireerd op Denemarken, ik heb veel contact gehouden met deskundigen daar. Daardoor wist ik: het gaat niet om de nieuwste bedjes of stoelen, het gaat erom wat de professionals met de kinderen doen. In het begin moest het even op gang komen, maar uiteindelijk hadden we tien locaties. Mijn kinderen wilden niet meer mee naar de Albert Heijn. We zijn met jou twee uur onderweg, zeiden ze, want jij kent iedereen. Ik werd een soort oma van Schiedam. Ik heb het elf jaar gedaan.’

Wat ging je daarna doen? 

‘Vanuit de Nederlandse overheid werd een groot project opgezet om de uitbreiding van de kinderopvang te stimuleren. Er waren overal wachtlijsten, er was genoeg geld, en toch lukte die uitbreiding niet. Dat project ben ik gaan leiden. Zo kwam ik in de landelijke omgeving terecht. Maar ik heb altijd mijn blik op de praktijk gehouden, want daar gebeurt het. Je moet weten wat professionals motiveert, wat ze écht nodig hebben.’

Hoe is het Expertisecentrum Kinderopvang ontstaan? 

‘In 2019 zou het Bureau Kwaliteit Kinderopvang stoppen, maar de vrees was dat niemand zich nog met de pedagogische kwaliteit zou bezighouden. Dus werd er iemand gezocht die bij de branche zelf zou vragen of daar behoefte aan was, en in welke vorm dan precies. Dat ben ik geworden. Ik heb ontzettend veel mensen gesproken over hun wensen, en daar kwam een duidelijk beeld uit naar voren. Er kwamen steeds nieuwe wetenschappelijke inzichten over de ontwikkeling van kinderen, maar lang niet elke organisatie kon dat zelf bijhouden. En de organisaties die dat wel zelf deden, waren geneigd selectief te shoppen in die wetenschap. Er was dus behoefte aan een onafhankelijke instantie.’

Waarom geloofde jij zelf in het belang daarvan? 

‘Hoeveel er ook is veranderd de afgelopen decennia, het belangrijkste idee staat nog altijd overeind: je moet weten hoe kinderen zich ontwikkelen. Zodat je de effecten begrijpt van de keuzes die je als professional maakt. De uitdaging is om deze kennis bij de professionals zelf te krijgen. Daar is nog altijd een wereld te winnen. Dat bedoel ik niet als diskwalificatie van de kinderopvang in Nederland; het is een kwestie van voortschrijdend inzicht. We weten steeds meer, dus moeten we die kennis benutten. Het is ontzettend goed dat er een Expertisecentrum is dat deze kennis in hapklare brokken aanbiedt.’

Eigenlijk doe je nu op grote schaal waar je in 1989 op kleine schaal mee begon. 

‘Ja, precies. Ik heb er nu zelf weer een kleinzoontje bij gekregen, hij is zeven maanden. En iedere keer denk ik weer: het is ongelooflijk, hoe snel die ontwikkeling gaat. Hoe hij reageert op zijn omgeving. Dit bewijst voor mij maar weer eens dat het er allemaal toe doet. Hoe je met kinderen omgaat, heeft grote betekenis. Dat is precies die pedagogische kwaliteit waar we naar streven. Hoe meer professionals zich hiervan bewust zijn, en hoe beter ze dit kunnen uitleggen aan de ouders, hoe waardevoller de kinderopvang. Dus ja, daar zet ik me graag voor in.’