Simon Hay, die promotieonderzoek doet naar zelfevaluatie-instrument PiB, heeft hierover zijn eerste wetenschappelijke artikel gepubliceerd. Waarom is dit goed nieuws voor de kinderopvang?

Veel gebruikers van PiB zijn enthousiast over het zelfevaluatie-instrument. Maar voor de wetenschap is enthousiasme alleen natuurlijk niet genoeg. Simon Hay wil daarom óók wetenschappelijk onderzoeken wat de waarde van PiB is wat betreft het meten van de kwaliteit van de kinderopvang; dit is de kern van zijn promotieonderzoek aan de Universiteit Leiden, onder begeleiding van Harriet Vermeer en Ruben Fukkink.

Gefeliciteerd met je publicatie, Simon! Hoe heb je dit voor elkaar gekregen?

Simon: ‘Dankjewel. Nou, dat heeft best wat tijd gekost. Eerst kreeg ik feedback van een aantal onafhankelijke onderzoekers. Dat zijn de zogeheten reviewers, die op dat moment niet weten dat ik het artikel heb geschreven en ik weet dan ook niet wie zij zijn. Ik reageerde weer op die feedback, en zo ging dat een paar keer heen en weer, totdat ze besloten: alle vragen zijn beantwoord, we vinden het artikel publicatiewaardig.’

Kun je eens vertellen wat je in het artikel aantoont?

‘We hebben bewijs gevonden dat zelfevaluatie-instrumenten een heel mooie aanvulling zijn op metingen die worden gedaan met wetenschappelijke instrumenten. We kunnen nu namelijk met wetenschappelijke zekerheid stellen dat deze zelfevaluatie-instrumenten inderdaad meten wat ze horen te meten: de pedagogische kwaliteit op de groep.’

Hoe ben je tot die conclusie gekomen?

‘Het begon met lezen. Heel veel lezen. Van wetenschappelijke artikelen tot beleidsstukken; alles wat ik over zelfevaluatie in de kinderopvang kon vinden – wereldwijd – heb ik bestudeerd. Al die informatie heb ik vervolgens samengevat, en daar heb ik een statistische berekening op losgelaten. Zo kon ik een algemene conclusie trekken over zelfevaluatie-instrumenten in de kinderopvang in het algemeen: ze laten vergelijkbare resultaten zien als wetenschappelijke instrumenten.’

Zegt dit dan ook al iets over PiB in het bijzonder?

‘Nog niet, maar dat is wel het doel. Misschien is het goed om even uit te leggen hoe mijn promotieonderzoek in elkaar steekt. Het bestaat uit drie onderdelen, en het is de bedoeling dat ik verschillende artikelen in wetenschappelijke tijdschriften ga publiceren. Die artikelen verzamel ik dan weer in een boek, met een goede introductie en conclusie. Dat geheel wordt uiteindelijk mijn proefschrift, oftewel de afronding van mijn promotieonderzoek. Het eerste artikel is er nu. Het tweede artikel betreft de Nederlandse context. Wat vinden we in Nederland dat pedagogische kwaliteit in de kinderopvang zou moeten inhouden? Wat vraagt dit van een zelfevaluatie-instrument? Die informatie kunnen we dan weer gebruiken om PiB inhoudelijk aan te scherpen.’

Ben je hier al aan begonnen?

‘Zeker, ik heb al heel veel mensen bevraagd, allerlei experts in en rond de kinderopvang. Op basis van hun feedback over PiB hebben we het instrument al aangepast. Die aangepaste versie zijn we nu weer aan het toetsen. Ik ben trouwens ook al bezig met het derde deel van mijn onderzoek.’

Vertel, wat houdt dat in?

‘Het derde deel gaat puur over PiB. Dat doe ik op basis van filmopnames van groepen van 0 tot 4 jaar en groepen van 4 tot 12 jaar, bij kinderopvangorganisaties door heel Nederland. Ik doe twee dingen. Aan de ene kant laat ik de pedagogische kwaliteit op deze video’s beoordelen door wetenschappelijk opgeleide mensen met een wetenschappelijk instrument genaamd CLASS; hier wordt ook de landelijke kwaliteitsmonitoring door het LKK mee uitgevoerd. Dezelfde filmopnames worden daarnaast met PiB gescoord. De resultaten van CLASS en PiB vergelijk ik vervolgens met elkaar aan de hand van statistische berekeningen. Zo kan ik heel precies vaststellen in hoeverre PiB tot dezelfde resultaten komt als een wetenschappelijk instrument.’

Wat heeft een professional, coach of beleidsmedewerker hieraan? Waarom is dit belangrijk?

‘Nou, er worden in Nederland honderden zelfevaluatie-instrumenten gebruikt. Maar we hadden tot voor kort geen idee of die ook echt meten wat ze moeten meten. Kijken ze echt naar de pedagogische kwaliteit, of meten ze bijvoorbeeld per ongeluk hoe een professional nadenkt over opvoeding? En komen er bij twee observatoren die PiB tegelijkertijd – maar onafhankelijk van elkaar – op dezelfde groep gebruiken vergelijkbare resultaten uit, of iets heel anders? Daar hadden we geen antwoord op. Maar nu er een wetenschappelijke basis onder komt te liggen, verandert dat. Gebruikers kunnen ervan uitgaan dat PiB niet alleen helpt een waardevol gesprek over kwaliteit op gang te helpen, maar ook dat je door PiB te gebruiken iets kunt zeggen over de pedagogische kwaliteit die je biedt.’

En heeft de wetenschap er ook iets aan?

‘Nou en of. Als we zeker weten dat een zelfevaluatie-instrument valide en betrouwbare resultaten oplevert, dan hebben we een nieuwe bron van data beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Omdat onderzoekers dan de geruststelling hebben dat die data geschikt zijn. Tegelijkertijd wordt zo het praktijkperspectief veel serieuzer genomen; PiB legt straks een heel solide wetenschappelijke basis onder de hele kinderopvang. Zo wordt de afstand tussen wetenschap en praktijk steeds kleiner, want je spreekt dezelfde taal.’

Heb je al een idee wanneer je volgende publicatie verschijnt?

‘Ik ben nog wel even druk met materialen analyseren en alles op papier zetten. En mijn proefschrift moet natuurlijk ook nog af. Maar ik geniet enorm van dit hele proces. Ik kan mezelf ontwikkelen als onderzoeker en tegelijkertijd plukt de kinderopvang daar de vruchten van. Dat is heel waardevol, ook voor mij persoonlijk.’