Frans Hiddink, onderzoeker NHL Stenden Hogeschool

Wanneer een pedagogisch professional in de buurt komt van kinderen die met elkaar praten, krijgt de professional bijna altijd de leiding over het gesprek. Soms is dat nodig, maar vaak juist niet. Onderzoeker Frans Hiddink legt uit hoe professionals hierin de juiste balans kunnen vinden. 

Frans Hiddink is verbonden aan zowel NHL Stenden Hogeschool als het Expertisecentrum Kinderopvang. Hij is gespecialiseerd in de manier waarop jonge kinderen samenwerken en samen spelen en hoe volwassenen dat kunnen bevorderen.

Volgens Frans zijn onderlinge interacties van groot belang. ‘Deze interacties bieden allerlei kansen die zich minder of helemaal niet voordoen als een volwassene zich aansluit,’ vertelt hij. ‘Kinderen worden namelijk verplicht om zelf regels af te spreken, conflicten op te lossen, te onderhandelen. Dat draagt bij aan taal- en denkontwikkeling, maar bijvoorbeeld ook aan sociaal-emotionele en morele ontwikkeling.’

Hoe zie je de invloed van een volwassene in de praktijk?

‘Bij onderlinge interacties zijn kinderen vaak langer aan het woord. Ze regisseren zelf het gesprek en moeten dat dus ook ordenen en structureren. Zodra een volwassene erbij komt, neemt die ineens de regie over. Bijvoorbeeld door vragen te stellen. Dat beperkt al meteen de gespreksmogelijkheden voor de kinderen, en dat merk je in hun taalgebruik. De beurten worden korter en minder complex.’

Waarom is dit inzicht zo belangrijk?

‘Als je nog niet kunt lezen en schrijven, is een gesprek voeren de basis voor kennisontwikkeling, voor begrip van hoe de wereld in elkaar zit. Daarvoor is een volwassene natuurlijk belangrijk, maar ook interacties met andere kinderen zijn van wezenlijk belang. Zo’n interactie gaat weleens mis, maar pas op dat moment moet de professional zich ermee bemoeien. Niet al daarvoor.’

Wanneer gaat het mis?

‘Als ze ruzie krijgen, bijvoorbeeld. Een vierjarige is niet altijd in staat om verbaal een conflict op te lossen. Dan is het uiteraard de taak van de professional om dit te begeleiden. Maar dan zouden kinderen nog steeds de ruimte moeten krijgen om mee te denken over mogelijke oplossingen. We zijn als volwassenen helaas geneigd om het zelf in te vullen.’

Hoe komt dat?

‘Ingrijpen ligt het meest voor de hand. En soms doen kinderen op zo’n manier een appèl op je dat je al snel in een positie wordt gebracht om op te treden. Twee kinderen maken ruzie en je hebt als professional geen idee wat eraan voorafging. Het is lastig om dan geduld te hebben. Toch moeten we dat proberen. Eerst observeren. Daarna pas bepalen wat de beste aanpak is.’

Gaan kinderen zich automatisch anders gedragen als een professional in de buurt is?

‘Ja. Het komt dus zeker niet alleen door de houding van professionals, kinderen werken hieraan mee. Die worden bijvoorbeeld vaak stiller als een volwassene dichtbij komt, of ze richten zich meteen tot de professional in plaats van tot het andere kind. Uit meerdere studies blijkt dat anderhalve meter tot twee meter ongeveer de grens is. Komt de professional dichterbij, dan verandert er iets.’

Wat zijn – naast ingrijpen – andere manieren om op onderlinge interacties te reageren?

‘Meedenken. Vragen waarom het ene kind iets anders ziet dan het andere. Helpen om ze zelf te laten nadenken. Maar daarvoor moet je dus eerst goed observeren. Zodat je kunt zien waar de kinderen al toe in staat zijn. Als je dat eenmaal doorhebt, als je je daar echt bewust van bent, dan is het veel makkelijker om te bepalen of je wel of niet moet meedoen aan het gesprek. Geef ze eerst de kans om het zelf op te lossen.’

Kun je onderlinge interacties ook bewust laten ontstaan?

‘Zeker, je kunt het contact stimuleren. Als een kind iets vertelt, vraag je aan een ander kind om een reactie. Of je benadrukt overeenkomsten. Het ene kind vertelt over honden, en je vraagt het andere kind: jij houdt toch ook zo van honden?’

Maar ook dat begint dus met observeren.

‘Ja, want als je echt goed kijkt en luistert, zie je vanzelf mogelijkheden. En dan merk je ook hoe waardevol die interacties zijn. Het gaat in de kinderopvang al vaak over interacties, maar dan betreft het vaak de vaardigheden van de professional. Die zijn zeker niet onbelangrijk, maar we zouden veel beter zicht moeten krijgen op wat kinderen onderling doen. Wat overigens ook voor het onderwijs geldt. En die omslag begint met de professional die observeert, die geniet van wat kinderen kunnen, en die op waarde schat hoe goed ze hierin al zijn en kunnen worden. Dus, kies een observatieplekje en ga gewoon eens rustig zitten kijken. Zonder kinderen het idee te geven dat je in de buurt bent. Dat is nog een hele uitdaging, maar het is het waard.’