Er is nieuw onderzoek gedaan naar kinderen met een extra begeleidingsvraag (in de volksmond vaak zorgkinderen genoemd). Dit onderzoek was vooral gericht op de ervaring van pedagogisch professionals met deze kinderen en de manier waarop zij worden ondersteund. Mirjam Companjen, Samenwerkende Kinderopvang, over haar ervaring met het onderzoek.
Mirjam is directeur pedagogiek en innovatie bij Samenwerkende Kinderopvang, de organisatie die het onderzoek samen met bijzonder hoogleraar Ruben Fukkink heeft uitgevoerd. ‘We wilden hiermee een stap verder gaan dan alleen voldoen aan de wetgeving,’ aldus Mirjam. ‘We zijn het aan onze kinderen verplicht om elke dag opnieuw te kijken hoe de zorg voor kinderen binnen de kinderopvang beter kan. Door deze samenwerking met de wetenschap doen we gefundeerde inzichten op waarmee we de hele sector handvatten kunnen bieden om echt een verschil te maken.’
Jij gebruikt de term zorgkinderen liever niet. Kun je dat toelichten?
‘Elk kind heeft zorg nodig. Voor een gezonde ontwikkeling hebben alle kinderen behoefte aan persoonlijke begeleiding, dus die term zorgkinderen geldt eigenlijk voor iedereen. Maar daarnaast lijkt er sprake van een groeiende groep kinderen met een extra – of andere – begeleidingsvraag. In de praktijk blijkt het heel lastig om precies vast te stellen over welke kinderen we het dan hebben. Het ligt er maar net aan wie je het vraagt. Dat zien we ook terug in dit onderzoek. Er bestaan tegenwoordig talloze programma’s en systemen om de ontwikkeling van kinderen af te zetten tegen een norm. Maar hierin schuilt een groot risico. Want als de focus op de norm ligt, verschuift de ontwikkeling van elk uniek kind naar de achtergrond. We zouden juist iets moeten doen aan die systemen waardoor we kinderen soms te gemakkelijk in hokjes stoppen.’
Oké, daar komen we zo op. Eerst even: hoe hebben jullie dit onderzoek uitgevoerd?
‘Er waren twee hoofdvragen: 1) wat verstaan pedagogisch professionals zelf precies onder kinderen met een extra begeleidingsvraag, en twee) wat is er nodig om optimaal aan te sluiten bij deze kinderen? Ruim 450 professionals deden mee aan het onderzoek. Dit leidde tot verrassende inzichten. Zo werd bijvoorbeeld duidelijk dat de beleving van een individuele professional zeer bepalend is voor de vraag of een kind wordt gezien als een kind met een extra begeleidingsvraag. Een professional die druk ervaart – of dat nu werk- of privégerelateerd is – beschouwt een kind eerder zo dan een ontspannen professional die voldoende steun ervaart van collega’s.’
Hebben professionals wel ongeveer hetzelfde idee bij kinderen met een extra begeleidingsvraag?
‘Nee, de antwoorden lopen sterk uiteen. De een zegt ‘drukke kinderen’, de ander beschouwt deze groep als ‘puzzelkinderen voor wie we soms niet direct weten wat de beste aanpak is’. Sommige professionals konden een hele lijst opstellen van verschillende benamingen, terwijl andere het onderscheid onlogisch en kunstmatig vonden omdat elk kind begeleiding nodig heeft. Ook wanneer we vroegen hoeveel kinderen met een extra begeleidingsvraag er waren per groep, verschilden de antwoorden enorm. De een zei: ‘die hebben we niet’. Een ander gaf aan dat het bijna allemáál kinderen betrof met een extra begeleidingsvraag. Vervolgens vroegen we naar de werkomstandigheden van de professional zelf: stress, stabiliteit van het team, plezier. En door die twee zaken naast elkaar te leggen, begonnen we een verband te zien.’
Vertel!
‘De belangrijkste conclusie is: hoe steviger professionals staan – met een stabiel team, goede ondersteuning en een duidelijk fundament – des te genuanceerder ze kijken naar kinderen met opvallend gedrag. Dus als we de kinderen willen helpen, is de vraag niet alleen welke begeleiding deze kinderen nodig hebben, maar vooral ook: hoe zorgen we voor de juiste ondersteuning van onze professionals? In feite roepen professionals ons op: leer het mij zelf te doen. Daarbij willen ze hulp op de groep, in de praktijk, zodat ze erachter komen wat de mogelijkheden zijn. Het gaat dus niet altijd om avondtrainingen met nieuwe theorie, maar ook om iemand die naast ze staat en meekijkt naar een kind. Een betrokken leidinggevende bijvoorbeeld, of een ervaren pedagogisch coach. Om vervolgens samen te bespreken wat de beste manier is om ermee om te gaan, en om daarnaast ouders optimaal te betrekken bij het hele proces.’
Hoe passen jullie deze inzichten toe op de locaties van Samenwerkende Kinderopvang?
‘Wij investeren in locatiemanagers en pedagogisch coaches, dus in de collega’s die dicht bij de professionals staan. Daarnaast hebben we een aantal eigen mbo-klassen waarmee we nieuwe pedagogisch professionals opleiden en veel praktische lessen geven. Ons ideaal zou zijn dat we op elke locatie werken met een divers team vol verschillende talenten, zodat zij elkaar optimaal kunnen ondersteunen. Het streven is dat er altijd een collega is die je als professional om hulp kunt vragen. Ook bieden we mogelijkheden voor professionals om door ontwikkelen.’
Zijn de conclusies uit het onderzoek relevant voor alle kinderopvangorganisaties in Nederland?
‘Zeker! Ondanks de diversiteit van de onderzochte locaties, zijn de resultaten opvallend consistent. Van West-Nederland tot de Betuwe: overal zagen we hetzelfde terug bij onze professionals. Daarom is het zo belangrijk dat ook beleidsmakers en opleidingsinstellingen hier kennis van nemen. We hebben werk te doen.’
Komt de roep om meer ondersteuning niet op een slecht moment, nu er overal personeelstekorten zijn?
‘Het personeelstekort blijft natuurlijk een uitdaging. Maar het biedt ook kansen om de diversiteit binnen teams te vergroten. We willen voorkomen dat professionals de kinderopvang verlaten omdat ze onvoldoende worden uitgedaagd. Daarom bieden we hen de mogelijkheid om door te groeien tot specialist – in de breedste zin van het woord. De opdracht om professionals te versterken in het pedagogisch proces kunnen we niet uitsluitend bij pedagogisch coaches neerleggen. Zij zijn immers niet dagelijks op locatie. Het is essentieel dat we serieus kijken naar nieuwe ontwikkelmogelijkheden voor professionals. Nu zijn er vaak slechts twee routes: coach of leidinggevende. Maar in beide gevallen werk je niet meer direct met de kinderen. Een specialist daarentegen, blijft juist actief in de groep. Ik denk dat veel professionals daar enthousiast van zouden worden.’
Heb je verder nog een boodschap aan de sector?
‘Ik zou willen dat we bepaald gedrag van kinderen niet meer zien als een probleem, alleen maar omdat wij als volwassenen even niet weten hoe we ermee om moeten gaan. Dat vinden professionals zelf vaak ook. Wat ons in dit onderzoek echt heeft geraakt, was de liefde van veel professionals die we zagen voor de kinderen. Het is hun grote drijfveer. Zij willen graag aansluiten bij de behoefte die de kinderen tonen. In dit onderzoek hebben we er 450 gesproken en iedere keer kwam het gesprek weer terug op die liefde; hoe graag ze het goed willen doen voor de kinderen. Het is aan ons – pedagogen, managers, opleiders – om ze daarin zo goed mogelijk te ondersteunen.’