Jolien Grolleman is docent en onderzoeker bij Hogeschool Leiden en doet promotieonderzoek naar ouderschap. Ook is ze betrokken bij het ontwikkelteam zelfredzaamheid van Expertisecentrum Kinderopvang. In dit interview vertelt ze hoe pedagogisch professionals en ouders elkaar kunnen versterken.

 

Zelfredzaamheid van kinderen staat de laatste tijd volop in de belangstelling. Vanuit de praktijk klinkt de zorg dat kinderen steeds minder zelfredzaam zouden worden. Klopt dat? En wat kunnen we daaraan doen? Jolien verdiept zich in deze vragen. Haar expertise op het gebied van ouderschap blijkt een verfrissende aanvulling.

Hoe kwam je bij het ontwikkelteam terecht?

Jolien: ‘Het Expertisecentrum kreeg vanuit de praktijk steeds vaker de vraag hoe pedagogisch professionals ouders het beste kunnen ondersteunen in het stimuleren van zelfredzaamheid. Omdat ik veel ervaring heb met het begeleiden van – en samenwerken met – ouders, werd ik gevraagd om mee te denken. Wat me opviel, is dat er in die vraag vanuit de praktijk allerlei aannames verscholen zitten. Het zou de schuld van ouders zijn dat het niet goed gaat. Het leek me interessant om daarover in gesprek te gaan.’

Oké, eerst even de feiten. Neemt de zelfredzaamheid van kinderen daadwerkelijk af?

‘Nou, dat weten we eigenlijk niet. In Nederland is er geen onderzoek naar gedaan, en internationaal is er ook heel weinig beschikbaar. Het risico is natuurlijk dat er nostalgie meespeelt: je denkt soms dat vroeger alles beter was, terwijl dat niet zo is. Maar vanuit de praktijk is het geluid in elk geval duidelijk. Voor het ontwikkelteam maakt het gelukkig niet zoveel uit of zelfredzaamheid afneemt of niet. Zelfredzaamheid is namelijk sowieso heel belangrijk voor kinderen – daar is wél genoeg onderzoek naar gedaan. Er is dus alle reden om het te stimuleren.’

Wat maakt zelfredzaamheid zo waardevol?

‘Kinderen die op jonge leeftijd al zelfredzaam zijn, hebben later ook betere sociale vaardigheden wanneer ze naar school gaan, blijkt uit onderzoek. Je kunt zelfredzaamheid dus zien als een soort voorloper van sociale vaardigheden. Daarnaast hangt zelfredzaamheid samen met motorische vaardigheden. Kinderen die achterlopen in hun lichamelijke ontwikkeling, zullen bijvoorbeeld minder snel zelfstandig naar de wc gaan. En dat heeft dan weer invloed op de sociale ontwikkeling. Zo staat het allemaal met elkaar in verband.’

Kun je iets vertellen over je eigen onderzoek?

‘Ik doe promotieonderzoek naar de eerste vier jaar van het ouderschap, inclusief de zwangerschap. Ik onderzoek wat die overgang naar het ouderschap allemaal teweegbrengt bij ouders, bijvoorbeeld in hun relatie, emotieregulatie en zelfvertrouwen. Want de komst van een kind heeft nogal een impact, dat gooit je hele leven overhoop. Hoe gaan ouders daarmee om? En hoe kunnen professionals ouders hierin ondersteunen?’

Hoeveel invloed hebben ouders op de zelfredzaamheid van hun kind?

‘Er zijn studies waaruit blijkt dat bepaalde opvoedvaardigheden ervoor zorgen dat kinderen makkelijker zelfredzaamheid ontwikkelen. Autonomie ondersteunend opvoedgedrag, noemen we dat. Ik kan me voorstellen dat ouders die niet goed in hun vel zitten, of die problemen hebben in hun relatie, meer stress ervaren en daardoor minder autonomie ondersteunend opvoedgedrag laten zien. Maar daar is nog geen onderzoek naar gedaan.’

Wat kan de kinderopvang hierin voor ouders betekenen?

‘Het werkt het beste als de kinderopvang samen met ouders optrekt. De twee verschillende omgevingen kunnen elkaar namelijk versterken. Thuis kunnen kinderen oefenen met persoonlijke hygiëne, tandenpoetsen, opruimen, helpen met koken. Op de kinderopvang zijn er veel mogelijkheden in groepsverband. Kinderen leren namelijk ook door andere kinderen dingen te zien doen.’

Geef eens een voorbeeld?

‘Een kind dat een leeftijdsgenoot zijn eigen boterham ziet smeren, denkt: dat wil ik ook. Kinderen zijn gebaat bij een rolmodel, en naast een ouder of pedagogisch professional kan dat dus ook een ander kind zijn. Ze imiteren het gedrag, en wanneer ze daar positieve bevestiging door krijgen, gaan ze dat vaker doen. Dat biedt een unieke kans voor de kinderopvang. Het zou mooi zijn als professionals zich bewust zijn van zulke leermogelijkheden, zodat ze daarop kunnen inspelen.’

Hoe heb je je deelname aan het ontwikkelteam ervaren, tot nu toe?

‘Ik heb echt waardevolle gesprekken gehad. Zo hebben we gezamenlijk de aannames kunnen bevragen rond ouderschap en zelfredzaamheid. Professionals hebben onbewust regelmatig oordelen over ouders: dat ze het verkeerd doen, dat ze niet genoeg doen, dat ze te gehaast zijn of dat ze hun kind juist te veel verwennen. Die oordelen komen voort uit goede bedoelingen: het streven om het kind te helpen. Toch kunnen ze de samenwerking met ouders in de weg staan. Wanneer we met een andere blik naar ouders kijken, met meer begrip voor hun perspectief en omstandigheden, verbetert de samenwerking aanzienlijk.’

Op welke manier?

‘Nou, als je onbewuste aannames hebt over de ouders, is het moeilijk om het gesprek op een goede manier aan te gaan. Dan zeg je bijvoorbeeld: ik zie dat jouw kind dit nog niet kan, ik zou daar toch wat vaker mee oefenen. Maar dan sta je meteen recht tegenover elkaar. De ouder voelt zich aangevallen, veroordeeld. Daarom nodig ik professionals graag uit om even vanuit het perspectief van de ouder de situatie te bekijken. Dan zie je al snel de goede intenties, en dan krijg je vanzelf een heel ander gesprek. Het was leuk om te horen dat pedagogisch coaches hier na de bijeenkomst nog vaak aan terugdachten. Ze hadden het meteen ingezet in hun werk.’