Dagmar Kuus wil als voorleesconsulent zoveel mogelijk kinderen, ouders en pedagogisch professionals aan het lezen te krijgen. Daarover gaan we met haar in gesprek. Ook bespreken we haar bijzondere ‘carrièrepad’ tot nu toe.

Eerst was Dagmar coördinator bij een BSO. Toen werd ze pedagogisch coach en beleidsmedewerker bij een andere BSO (een buiten-BSO, komen we zo nog op). Daarna leidde ze een speeltuin en inmiddels is ze voorleesconsulent. En alsof dat nog niet genoeg is, is ze ook nog onderdeel van het ontwikkelteam risicovol spel van het Expertisecentrum Kinderopvang.

Je werkte negen jaar bij BSO Wijs! in de provincie Utrecht, dat zichzelf een Buiten BSO noemt. Wat houdt dat in?

Dagmar: ‘Dat we zoveel mogelijk naar buiten gingen, weer of geen weer. Desnoods in regenpak. We haalden de kinderen van school en namen ze mee naar de speeltuin, of de natuur in. Speelgoed, eten, reservekleding, alles was mee. Aan het eind van de middag gingen we dan terug naar de vaste standplaats, waar de ouders de kinderen konden ophalen.'
 

Was je ervaring bij die BSO ook een van de redenen dat je in het ontwikkelteam risicovol spel terechtkwam?

‘Ja, risicovol spel is heel belangrijk voor die BSO. Anderen vinden het nog weleens spannend of ingewikkeld, maar voor ons was het de normaalste zaak van de wereld. Via het ontwikkelteam kon ik andere BSO’s en kinderopvanglocaties hiermee op weg helpen.'


Je hebt ook nog in een speeltuin gewerkt. Wat deed je daar?

‘Klopt, in Natuurspeeltuin De Hoef, in Leidsche Rijn. Eén dag per week. Speeltuinmaker, heette mijn functie. Of, met een minder sexy woord: beheerder van de speeltuin. Ik was onder meer verantwoordelijk voor de pedagogische en sociale cohesie. Bijvoorbeeld door activiteiten te organiseren zoals vuur maken en zakmesles. Ook dat was voor mij een manier om kinderen aan het buitenspelen te krijgen.’


Waarom ging je weg bij de BSO?

‘Dat is een goede vraag, want eigenlijk had ik al de allerleukste baan ter wereld. Toch zag ik een vacature die me heel erg aantrok: voorleesconsulent bij Bibliotheek Veenendaal. Voor BoekStart, het landelijke preventieprogramma om laaggeletterdheid tegen te gaan. Nu werk ik nog steeds met de kinderopvang, maar in een begeleidende, adviserende rol. Om taalontwikkeling te stimuleren.’
 

Hoe ziet een gemiddelde werkdag van jou er nu uit?

‘Nou, vanochtend ben ik bijvoorbeeld begonnen bij een kinderopvang. Daar heb ik voorgelezen aan een VVE-groep. Daarna ging ik naar een andere kinderopvang. Zij hebben een prachtige boekencollectie, maar wisten niet goed waar ze die moesten neerzetten. Dus heb ik meegekeken. Het idee is om zo’n collectie uitnodigend te maken voor de kinderen. En ook voor de pedagogisch medewerkers zelf, zodat zij sneller een boek pakken. Vervolgens heb ik een nieuwe collectie samengesteld voor wéér een andere kinderopvang. Mijn werk verschilt dus nogal. En ik zit trouwens ook nog in een werkgroep van de gemeente en allerlei andere partijen, rond dit thema. Allemaal om de taalbeheersing van kinderen te bevorderen. En van de ouders.’
 

Waarom van de ouders?

‘De stimulering van taalontwikkeling gebeurt voor zo’n tachtig procent thuis. Dus moet je ook de ouders meekrijgen. Er zijn ouders die nauwelijks met hun kinderen praten, als die nog jong zijn. Ook zijn er gezinnen waar überhaupt weinig wordt gesproken. Daardoor hoort een kind weinig woorden. Laaggeletterdheid is overigens moeilijk te herkennen of te voorspellen. Sommige ouders kunnen heel goed spreken, maar kunnen bijvoorbeeld geen formulier invullen op de computer. Daarom richten wij ons op alle ouders. En op alle kinderen. Al is er in de kinderopvang natuurlijk extra aandacht voor VVE-groepen.’
 

Wat is het effect van jullie werk?

‘Dat is helaas lastig te meten. Daarvoor zou je de kinderen jarenlang moeten volgen, en wij zien ze alleen van 0 tot 4 jaar. Maar we merken wel dat ze bijvoorbeeld bij VVE-programma’s grote stappen maken. Als ik binnenkom met mijn oranje koffer vol boeken, gaan de ogen van de kinderen vaak al glimmen. Plezier in lezen is een heel goed begin.’
 

Wat is jullie invloed op pedagogisch professionals?

‘Dat verschilt per organisatie. Elke kinderopvangorganisatie heeft een eigen voorleesplan, met eigen doelen en een specifieke manier van werken. Wij helpen ze daarbij. Het heeft geen zin om ze te vertellen hoe het moet. Ze zijn al druk genoeg, en dan moeten ze ook nog vijf keer voorlezen – dat werkt niet, zo’n opdracht. Het gaat er vooral om dat pedagogisch medewerkers een intrinsieke motivatie krijgen om hiermee aan de slag te gaan. We denken mee. Om het zo makkelijk en leuk mogelijk te maken.’
 

Welk advies werkt het best, tot nu toe?

‘Neem lezen op in je dagritme, zeg ik altijd. Als het niet op de planning staat, ga je het waarschijnlijk vergeten. En nog een: maak boeken zichtbaar op de groep. Als ze op de gang staan, of achter een schuifdeur, is het al een gedoe om ze te pakken. Maak het jezelf gemakkelijk.’
 

Tot slot, heb je nog voorleestips?

‘Vooral lekker veel vragen stellen, tijdens het voorlezen. En liever geen gesloten quizvragen. Dus niet: welk dier is dit? Maar: wat denk je dat er nu gaat gebeuren? Dan stimuleer je kinderen pas echt. Kijk, het is natuurlijk superleuk om te vragen wat voor geluid een koe maakt, als een kind net een paar woordjes kan. Maar als ze wat ouder zijn, kun je veel opener vragen stellen. Zo leren ze vooruitdenken, oplossingsgericht denken, een situatie analyseren. Allemaal vaardigheden die ze op de basisschool hard nodig hebben. Je krijgt er ook heel leuke gesprekken door. Laatst las ik bijvoorbeeld een boekje voor over een taart die heel hoog in een gebouw zat en waar de dieren niet bij konden. Hoe moeten ze nou bij die taart komen, vroeg ik. Dan komen er vanzelf allerlei antwoorden: via de deur, of met een ladder. En waar is die ladder dan, vroeg ik. Voor je het weet, heb je een heel gesprek. En daarna kun je gewoon weer verder lezen. Voorlezen bestaat dus uit veel meer dan alleen de woorden die op papier staan.’