Waar je tafels, kasten en andere materialen plaatst, lijkt een simpele vraag. Maar door hier goed over na te denken, kun je veel winnen.
Pedagogisch coach Danielle de Wit deelt haar belangrijkste inzichten met ons. ‘Ik denk dat pedagogisch medewerkers zich niet altijd bewust zijn van het effect van de inrichting,’ zegt Danielle de Wit, pedagogisch coach bij Norlandia kinderopvang in Voorschoten. ‘Maar als je het goed doet, komen kinderen makkelijker tot spel – of juist tot rust; het is maar net waar op dat moment behoefte aan is. Dit heeft weer een groot effect op de dynamiek van de groep. Dat merk je als pm’er meteen.’
Wat gebeurt er als de inrichting klopt?
‘Dan gaan kinderen uit zichzelf spelen en ontdekken. Ze komen sneller in een flow terecht. Het klinkt misschien een beetje raar, maar het is bijna magisch, als dat gebeurt. Omdat het zo duidelijk zichtbaar is. Als je niet goed over de inrichting nadenkt, gebeurt het tegenovergestelde: dan kun je veel onrust ervaren op de groep.’
Hoe ben je tot dit inzicht gekomen?
‘Toen ik vroeger op een BSO werkte, had ik de kleinste ruimte van de hele organisatie. Toch kregen we het voor elkaar om zes, zeven hoekjes met verschillende speelplekken te creëren. Dat werkte heel goed. De kinderen wisten precies waar ze alles konden vinden. Ze trokken vanzelf naar de plekken die ze op dat moment nodig hadden. Dat was voor mij toen echt het bewijs: dit werkt.’
Wat gebeurt er met kinderen bij een minder goede inrichting?
‘Een van onze medewerkers was heel enthousiast met het thema voorjaar bezig. Ze had veel aankleding, om de kinderen in een soort beleving te brengen; overal hingen vlinders. Maar daardoor ontbrak er structuur. Uiteindelijk hebben we samen bedacht dat de vlinders beter in één hoek bijeengebracht konden worden. We merkten meteen dat dit duidelijkheid opleverde. Als iets overal is, valt het niet meer op. Dan wordt het ruis, en ruis heeft geen toegevoegde waarde.’
Wat is de onderliggende denkfout bij zo’n keuze?
‘De intentie was goed: het voorjaar komt eraan, dus laten we de omgeving aankleden. Je moet alleen goed nadenken over de juiste invulling. Dit heeft met bewustwording te maken. De professional moet inzien dat het niet alleen op gevoel gedaan kan worden, maar dat er ook echt inzichten te leren zijn. Ik zeg weleens: je moet op de grond gaan zitten om te kijken hoe kinderen het doen.’
Kun je dat toelichten?
‘Het is een kwestie van onderzoeken. Stel dat je een kind bent dat een boekje wil lezen: hoe ga je dat doen? Als je jezelf die vraag stelt, kom je er bijvoorbeeld achter dat de boekenkast helemaal niet op de goede plek staat. Je moet dus als een kind door de ruimte bewegen, zodat je er nog meer gevoel bij krijgt.’
Waarom leidt de juiste inrichting tot meer rust?
‘Rust ontstaat automatisch als voor iedereen duidelijk is wat je op welke plek doet. Dat ten eerste. En als je de ruimte slim inricht, is er ook gewoon minder beweging nodig. Als je aan tafel een spelletje wil doen, maar de kast met spullen staat helemaal aan de andere kant van de kamer, dan wordt het druk. Zoiets kun je al oplossen door de kast te verplaatsen.’
Wat voor tips zou je coaches meegeven die hiermee aan de slag willen?
‘Het draait vooral om het gesprek met de pedagogisch medewerker. Over zijn of haar visie. Die moet worden uitgedacht. Dus niet meteen vertellen hoe de inrichting zou moeten zijn, maar luisteren en praten. De professional heeft autonomie nodig. Er zijn organisaties die het beleid wat betreft inrichting helemaal strak trekken, maar volgens mij moet je juist flexibel zijn. Als je alles inkadert voor de professionals, gaan zij ook alles inkaderen voor de kinderen. Tijdens de gesprekken kun je de medewerker door de ruimte laten bewegen. Je bent een kind dat gaat tekenen, zeg je dan, wat is de volgende stap? Waar vind je de materialen? Zo verken je de omgeving vanuit de beleving van het kind, en op basis daarvan kun je de ruimte gaan vormgeven.