Wietske van Gurp is toezichthouder kinderopvang bij de GGD in Amsterdam. Inmiddels al tien jaar. Dat maakt haar de aangewezen persoon om ons te vertellen hoe de GGD kijkt naar risicovol spel.

Wat doet een toezichthouder kinderopvang precies? 

Wietske: ‘Wij houden toezicht op de wet kinderopvang. Dit bestaat voornamelijk uit onaangekondigde inspectiebezoeken op locatie. Binnen de kinderopvang, buitenschoolse opvang en bij gastouders. Tijdens zo’n bezoek kijken wij in hoeverre er aan de wet wordt voldaan. Op basis hiervan schrijven we een rapport. In principe komt de GGD één keer per jaar langs.’

Wat zegt de wet kinderopvang over risicovol spel? 

‘Niks. Daarom is het nog best lastig om dat te beoordelen. Wel staat er in de wet dat een kinderopvangorganisatie een pedagogisch beleidsplan moet hebben. En wanneer je als organisatie met risicovol spel bezig bent, beschrijf je dat in het beleidsplan. Je moet sowieso beschrijven wat je doet aan de vier basisdoelen: emotionele veiligheid, persoonlijke vaardigheden, sociale vaardigheden en overdracht van normen en waarden. Risicovol spel raakt aan al die vier doelen. Daarom is het verstandig om je visie hierover uit te schrijven. Dan kan de GGD vervolgens bepalen hoe je dit uitvoert, en of je ook echt doet wat je zegt. Daarnaast heeft risicovol spel natuurlijk nog te maken met veiligheid en gezondheid, eveneens belangrijke onderdelen van een beleidsplan. Een organisatie moet ook altijd een veiligheids- en gezondheidsbeleid hebben.’

Hoe ziet zo’n beleid eruit? 

‘Je moet als organisatie de risico’s kennen. Bij risico’s met grote gevolgen, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid van verdrinking rondom water, beschrijf je hoe je die risico’s zo klein mogelijk maakt. En wat je doet als het toch gebeurt. Echt in detail. Anderzijds zijn er risico’s met kleine gevolgen. Daar wil je kinderen zelf mee leren omgaan. Bijvoorbeeld spelen in een natuurspeeltuin: dat de kinderen weten welke planten of besjes gevaarlijk kunnen zijn. En dat ze die niet opeten. Risico’s zijn vaak leeftijdsafhankelijk. Kinderen die kunnen zwemmen, lopen bij water natuurlijk minder risico dan kinderen die dat nog niet kunnen. Vanaf een bepaalde leeftijd kun je dan zeggen: wij willen die risico’s niet vermijden, we willen de kinderen juist leren omgaan met deze risico’s. Hoe je dat aanpakt, dat neem je weer op in je beleid.’

Waar let jij op wanneer je een locatie bezoekt? 

‘Bij elk bezoek kijk ik goed om me heen. Als er iets opvalt, stel ik vragen. Dus stel dat er kinderen aan het spelen zijn in de buurt van houten pallets. En uit die pallets steken allemaal spijkers. Dan vraag ik: wat zijn hierover de afspraken? Wat is jullie beleid? Zo zoek ik uit of erover is nagedacht. Vaak krijg ik dan het pedagogisch beleidsplan en het veiligheids- en gezondheidsbeleid te zien en kan ik de situatie koppelen aan wat ze op papier hebben gezet. Dan is het meestal goed.’

Wanneer ben je heel enthousiast? 

‘Als een organisatie echt een visie heeft. Als de medewerkers die ik spreek het goed kunnen onderbouwen. En als ik merk dat ze de intentie hebben om bij te dragen aan de ontwikkeling van kinderen. Dat houdt dus ook in dat je niet bij alles zegt: oei, dat kan niet, want dat is gevaarlijk. Als er goed over is nagedacht, als er duidelijke afspraken zijn gemaakt, dan mag juist best veel. Ook van de GGD. Al zijn er natuurlijk altijd uitzonderingen. Je kunt niet onderbouwen dat een baby zonder begeleiding in het water mag spelen.’

En wanneer ben je kritisch? 

‘Nou, terug naar dat voorbeeld van pallets met spijkers. Als ik bijvoorbeeld zie dat er allemaal jonge kinderen bij in de buurt komen, ik verzin nu even wat. En als ik daarnaar vraag, zeg jij: o, dat had ik helemaal niet door. Ja, dan gaat er natuurlijk iets mis. Want er zijn wel degelijk risico’s. Dat een kind zich bezeert aan een spijker bijvoorbeeld.’

Doen de locaties die jij bezoekt veel aan risicovol spel? 

‘Vooral BSO’s doen al wel veel. Met vuur maken bijvoorbeeld, of hutten bouwen. Maar er zijn toch nog altijd best veel organisaties die zeggen: nee, dat vinden we toch te gevaarlijk. Vaak omdat ouders zich daar niet prettig bij voelen. Dat mag een organisatie natuurlijk zelf bepalen. Zolang het beleid maar goed onderbouwd is.’

Dus de GGD bepaalt niet hoeveel er aan risicovol spel gedaan moet worden. 

‘Nee, er is een wet kinderopvang en de GGD houdt daar toezicht op. Wij bedenken die eisen niet, uiteraard, wij controleren alleen of eraan wordt voldaan. Risicovol spel draagt bij aan de ontwikkeling, en het moet veilig gebeuren, dus dat bekijken we. Maar verder mogen organisaties veel zelf bepalen. Wij informeren, maar geven geen advies. Als er organisaties zijn die advies willen hebben over risicovol spel, dan is er het aanbod van het Expertisecentrum Kinderopvang. Of veiligheid.nl, dat hier ook veel mee bezig is. Wat je ook doet, zorg er in elk geval voor dat de uitvoering van risicovol spel aansluit op de visie van de organisatie. Dat is echt het allerbelangrijkst.’