Tijdens een webinar van Cathy van Tuijl (Universiteit Utrecht) bleek dat lang niet alle pedagogisch professionals het verschil kennen tussen straffen en corrigeren. In dit interview geeft Cathy een snelcursus positieve gedragsondersteuning.

Volgens Cathy is positieve gedragsondersteuning ontstaan uit het idee dat alsmaar reageren op incidenten kan leiden tot een negatieve sfeer op de groep. ‘Dat wil je voorkomen,’ zegt ze. ‘En dat doe je door een combinatie van groepsmanagement en sensitieve responsieve aanpak.’ 

Laten we beginnen bij dat eerste. Wat is groepsmanagement? 

‘Groepsmanagement houdt in dat er duidelijke regels zijn. Routines. Voorspelbaarheid. Je richt de omgeving en situatie op zo’n manier in dat de kans op gewenst gedrag van het kind automatisch wordt vergroot. Zo kun je spullen die kinderen niet mogen aanraken, buiten hun bereik leggen, of uit het zicht. Groepsmanagement is dus het preventieve deel. Hierbij is consistentie heel belangrijk. Kinderen moeten weten wat ze kunnen verwachten.’ 
 

Dan de sensitieve responsieve aanpak. 

‘Bij deze aanpak kijk je meer individueel: wat zijn de behoeften van de verschillende kinderen? Een kind dat heel druk is, kan zichzelf misschien niet tot rust brengen, of heeft behoefte aan beweging. Je probeert er als professional achter te komen wat het kind wil. De vraag van het gedrag lezen, noemen we dat. Jonge kinderen zijn niet in staat om onder woorden te brengen dat ze willen rennen, of dat ze hulp nodig hebben. Dus moet je ze daarbij helpen. Dat doe je door je af te vragen in welke context je het gedrag ziet verschijnen. Daarvoor is goed observeren essentieel. Je moet het kind leren kennen.’ 
 

Wat doe je als kinderen zich niet aan de regels houden? 

‘Regels zijn er natuurlijk niet alleen omdat het leuk is om ze aan te leren. Ze moeten ook worden gehandhaafd. Dat kun je doen met een corrigerende interactie. Bijvoorbeeld door het kind aan te kijken en de wenkbrauwen even op te halen. En soms ook door het kind fysiek te beperken, oftewel de bewegingsruimte van het kind verkleinen. Grenzen stellen biedt duidelijkheid en veiligheid aan jonge kinderen. Ze zijn soms ook op zoek naar grenzen. Die grenzen op een ondersteunende, lerende manier aanbieden: daar moet het om gaan.’ 
 

Kun je een voorbeeld geven? 

‘Stel dat een kind doorkrijgt dat het een ander kind kan laten vallen. Dreumesen staan zelf lekker stevig, die proberen andere kinderen weleens te duwen. Dat doen ze niet uit kwade opzet, maar gewoon omdat ze ervaren dat hun gedrag iets teweegbrengt. Toch kan het kind dat wordt geduwd hierdoor pijn krijgen, dus moet de dreumes door de professional uit het spel van omduwen worden gehaald. Dat kan door hem of haar even af te leiden of op een stoeltje te zetten. Even uit de context halen. Tijdens het webinar werd dat gezien als straf, maar dat is het niet. De term straf lijkt op wraak of boetedoening. Maar jonge kinderen overtreden de regels helemaal niet uit onwil, maar uit onwetendheid. Bijvoorbeeld omdat de geheugenfunctie nog niet voldoende is ontwikkeld.’ 
 

Zijn er nog meer corrigerende interacties? 

‘Als een kind wat ouder is, kun je uitleggen dat het pijn doet als je omvalt. Maar jonge kinderen zijn nog niet op die manier aanspreekbaar. Dan kan het kind ook even op schoot komen zitten. Daarnaast kun je het kind andere mogelijkheden laten zien, bijvoorbeeld voordoen hoe het kan dansen in plaats van duwen. Dat zijn ook betere opties; een fysieke beperking is slechts een noodrem. De nadruk ligt bij positieve gedragsondersteuning altijd op het aanleren van het juiste gedrag.’ 
 

Maar regels zijn ook gewoon regels, toch? 

‘Zeker, maar ook regels kunnen positief worden geformuleerd. “We rennen niet in de gang” is een negatieve regel. “We lopen in de gang” is een positieve regel. Niet rennen is duidelijk, maar het kind wil weten wat het goede gedrag dan is. In plaats van “je mag niet van tafel tijdens het eten”, zeg je: “we blijven aan tafel zitten tot iedereen klaar is”. Zo leer je kinderen het juiste gedrag aan, en je biedt tegelijkertijd routine in de vorm van regels, waardoor kinderen tot rust komen.’ 
 

Wat maakt positieve gedragsondersteuning soms lastig? 

‘Professionals kunnen geïrriteerd raken wanneer kinderen voortdurend de regels overtreden. Dus hebben ze eigenlijk een dubbele opdracht. Ze moeten de kinderen begeleiden, maar ondertussen ook hun eigen impulsen controleren. Geduldig blijven. Dat is niet altijd makkelijk. Maar als het lukt, levert positieve gedragsondersteuning uiteindelijk de beste sfeer op, zowel voor de kinderen als voor de professionals.’